ECLI:NL:CBB:2023:679

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
22/1403
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een te late aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De ondernemer had zijn aanvraag voor de periode januari tot en met maart 2022 te laat ingediend, namelijk na de deadline van 31 maart 2022 om 17.00 uur. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag als pro forma aangemerkt en afgewezen. De ondernemer stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de aanvraagtermijn zou doorlopen tot in het volgende kwartaal, zoals bij eerdere openstellingen van de TVL. Hij had echter niet gecontroleerd tot welke datum de aanvraagperiode liep, waardoor hij het risico nam dat hij de deadline zou missen.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2023 heeft de ondernemer zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij niet tijdig kon indienen omdat hij niet beschikte over alle benodigde financiële gegevens. De minister daarentegen stelde dat de ondernemer geen contact had opgenomen binnen de aanvraagperiode en dat de te late indiening voor rekening en risico van de ondernemer kwam. Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de wetgeving geen ruimte biedt voor afwijkingen van de indieningstermijnen. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer was om zich op de hoogte te stellen van de vereisten en termijnen voor de subsidieaanvraag.

De uitspraak concludeert dat de ondernemer niet tijdig heeft ingediend en dat de gevolgen hiervan voor zijn rekening komen. Het beroep van de ondernemer is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , de ondernemer

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. N. Mathura en W. Dam)

Procesverloop

Met het besluit van 18 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode januari tot en met maart (Q1) van 2022 aangemerkt als een pro forma aanvraag en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 4 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 14 augustus 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.6.7 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2022 uiterlijk op 31 maart 2022 voor 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
1.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de ondernemer
3 De ondernemer stelt zich in de uiterste datum te hebben vergist, omdat de aanvraagtermijn voor andere kwartalen langer doorliep. De ondernemer kon overigens niet een aanvraag voor 31 maart 2022 indienen, omdat hij toen nog niet beschikte over alle ten behoeve van de aanvraag vereiste financiële gegevens. De ondernemer heeft de aanvraag zo snel als voor hem mogelijk was ingediend en vindt dat een korte termijnoverschrijding van een week hem niet aangerekend mag worden. De minister heeft volgens de ondernemer ook geen deugdelijke afweging van zijn belangen gemaakt.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt dat hij eerst op 7 april 2022 van de ondernemer heeft vernomen over zijn aanvraag voor Q1 2022. Ook een korte termijnoverschrijding acht de minister voor rekening en risico van de ondernemer. De minister is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor de ondernemer niet tijdig een aanvraag kon indienen. De minister betrekt daarbij dat de ondernemer geen contact met hem heeft opgenomen binnen de aanvraagperiode.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.6.5, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2.6.7 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de
TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de ondernemer de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, in 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat de ondernemer niet binnen de aanvraagtermijn een aanvraag heeft ingediend, komt doordat hij ervan was uitgegaan dat de aanvraagtermijn zou doorlopen tot in het volgende kwartaal, net als bij eerdere openstellingen van de TVL. De ondernemer heeft echter niet gecontroleerd tot welke datum de aanvraagperiode liep. Daarmee heeft hij het risico genomen dat hij het einde van de aanvraagperiode zou missen. De gevolgen hiervan komen voor rekening van de ondernemer, zoals het College ook overwoog in zijn uitspraak van 15 augustus 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:422). Zoals het College al eerder heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:246) rustte op de minister niet de verplichting om de ondernemer persoonlijk te informeren over (wijzigingen in) de subsidievoorwaarden. De minister heeft terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid is van de ondernemer om zich op de hoogte te stellen van de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen. Het lag daarom op de weg van de ondernemer om tijdig kennis te nemen van de TVL en de daarin opgenomen aanvraagperiode en zijn aanvraag op tijd in te dienen. De minister heeft erop gewezen dat de openstelling van de TVL voor Q1 van 2022 duidelijk was vermeld in de TVL en op zijn website. De ondernemer heeft dat ook niet betwist. Voor zover de ondernemer stelt dat hij voor 31 maart 2022 niet alle benodigde financiële gegevens had om een aanvraag in te dienen, moet dat voor zijn rekening en risico blijven. De ondernemer had zich ook voor 31 maart 2022 bij de minister kunnen melden om zijn situatie toe te lichten, maar dat heeft de ondernemer niet gedaan. Dat de ondernemer negatieve financiële gevolgen ervaart door zijn te late aanvraag, maakt het bestreden besluit ook niet onevenredig.
5.4
Het College is dan ook van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2.6.7 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.
w.g. J.H. de Wildt de griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL bepaalt dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.6.7 van de TVL bepaalt dat:
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot
en met 31 maart 2022.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid
genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid
genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.