In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 december 2023, met zaaknummers 22/1564 en 22/1565, is de aanvraag van een horecagelegenheid voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) aan de orde. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvragen voor de periodes Q4 2021 en Q1 2022 afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan de vereisten voor omzetverlies ten opzichte van de referentieperiodes. De onderneming, opgericht op 9 mei 2019, had in de referentieperiodes geen omzet kunnen genereren, omdat zij pas op 7 oktober 2020 haar deuren opende. De minister had in zijn besluiten Q1 2020 als referentieperiode gehanteerd, maar erkende dat dit niet juist was. Het College oordeelde dat de TVL in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat startende ondernemingen zoals deze geen mogelijkheid hebben om een referentieperiode te hanteren waarin zij al omzet konden maken. Het College vernietigde de bestreden besluiten en droeg de minister op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij een andere referentieperiode moet worden gehanteerd die een reëel beeld geeft van het omzetverlies. De minister werd ook veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de onderneming.