ECLI:NL:CBB:2023:97

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
22/1320
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid en ontvankelijkheid van bezwaarschrift inzake subsidie COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister heeft op 27 augustus 2021 de aanvraag van [naam 1] afgewezen en het bezwaar van [naam 1] op 30 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard. [naam 1] heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 februari 2023 is [naam 1] niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De kern van het geschil draait om de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt dat een bezwaarschrift tijdig is indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. [naam 1] stelt dat zijn bezwaarschrift op 4 oktober 2021 is verzonden, maar de minister ontving het aanvullende bezwaarschrift pas op 20 december 2021.

Het College oordeelt dat [naam 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn bezwaarschrift tijdig heeft verzonden. De bewijslast ligt bij [naam 1], en enkel een kopie van het bezwaarschrift is onvoldoende om aan te tonen dat het tijdig is verzonden. De minister heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep van [naam 1] is ongegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1320

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: M. Collij),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en drs. E.S.M. Slot).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2021 (het verleningsbesluit) heeft de minister de aanvraag voor subsidie van [naam 1] op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2022 (de beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard.
[naam 1] heeft beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023.
[naam 1] is met berichtgeving niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. In geschil is of het bezwaarschrift tijdig is ingediend en zo niet, of de termijnoverschrijding dan verschoonbaar is. Het verleningsbesluit is bekendgemaakt op
27 augustus 2021. De bezwaartermijn eindigde daarmee op 8 oktober 2021.
3. [naam 1] voert aan dat hij zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Het pro-forma bezwaarschrift had een poststempel van 4 oktober 2021, dat ligt binnen de termijn voor het indienen. Dat de minister dit niet heeft ontvangen, ligt volgens [naam 1] aan de interne organisatie en administratie van de minister. Het pro-forma bezwaarschrift kan bijvoorbeeld in het dossier van een andere zaak zijn beland. Dat de bewijslast bij [naam 1] zelf ligt, vindt hij niet passen in het feitencomplex. Hij beroept zich daarmee ook op de redelijkheid en billijkheid, en stelt dat de minister moet bewijzen dat hij het pro-forma bezwaarschrift niet heeft ontvangen. [naam 1] verzoekt de bestuursrechter daarom het bezwaar toch inhoudelijk te behandelen.
4. De minister stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Hij ontving het aanvullende bezwaarschrift op 20 december 2021, en dat is na het verstrijken van de termijn. De minister stelt dat op de envelop een poststempel staat met datum
13 december 2021, ook dat is na afloop van de termijn. Het argument van [naam 1] dat hij al een pro-forma bezwaarschrift had ingediend gaat niet op, omdat de minister dat niet heeft ontvangen en [naam 1] er zelf verantwoordelijkheid voor draagt om aan te tonen dat het wel verzonden is. Enkel een kopie van het bezwaarschrift is dan onvoldoende om aan te tonen dat het tijdig verzonden is (zie de uitspraken van 28 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:715 en van 1 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:733). Bovendien kon [naam 1] het bezwaarschrift ook digitaal indienen.
5. De minister heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard. [naam 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn pro-forma bezwaarschrift op 4 oktober heeft verzonden, terwijl dit, gelet op de geldende rechtspraak, wel van hem verlangd wordt. Anders dan [naam 1] betoogt, is de bewijslastverdeling niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De bewijslast van de tijdigheid van het bezwaar ligt bij de ondernemer. Hij kan dit bijvoorbeeld aantonen door middel van aangetekende post, of door het digitaal indienen van een bezwaarschrift. Een omgedraaide bewijslast kan niet worden aangenomen, reeds omdat de minister onmogelijk kan bewijzen dat hij een stuk niet heeft ontvangen.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van J.P.A. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. J.P.A. Schaafsma