ECLI:NL:CBB:2024:280

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
22/2504
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de TVL-regeling en omzetverlies bij subsidieaanvraag

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 maart 2024, staat de vraag centraal of een ondernemer recht heeft op subsidie op basis van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) in het kader van de COVID-19-regeling. De ondernemer heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 op nihil heeft vastgesteld. De ondernemer betoogt dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het verschil in omzetberekening tussen de referentieperiode (eerste kwartaal 2019) en de subsidieperiode, waarbij de referentieperiode is gebaseerd op het kasstelsel en de subsidieperiode op het factuurstelsel.

Het College heeft de argumenten van de ondernemer niet gevolgd. Het oordeel is dat de minister de TVL-regeling correct heeft toegepast door de omzetverliesberekening te baseren op de aangiften omzetbelasting. De ondernemer voldoet niet aan het vereiste van minimaal 30% omzetverlies, wat betekent dat de minister bevoegd was om de subsidie op nihil vast te stellen. Het College heeft vastgesteld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een afwijking van de regeling rechtvaardigen, en dat de wijziging in de administratie van de ondernemer niet voldoende is om een uitzondering te maken. De uitspraak van het College bevestigt de beslissing van de minister en verklaart het beroep van de ondernemer ongegrond.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2504
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2024
Raadsheer: mr. B. Bastein
Griffier: mr. F. Willems

Partijen

[naam 1]handelend onder de naam
[naam 2], te [plaats] (ondernemer), vertegenwoordigd door de ondernemer en J. Lont
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De ondernemer is het er niet mee eens dat de minister de subsidie voor Q1 van 2021 op nihil heeft vastgesteld. De minister heeft volgens de ondernemer er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de omzet in de referentieperiode (Q1 van 2019) is gebaseerd op het kasstelsel en de omzet in de subsidieperiode op het factuurstelsel.
2 Het College geeft de ondernemer geen gelijk. De minister heeft de TVL goed toegepast door bij de berekening van het omzetverlies uit te gaan van de aangiften omzetbelasting. Hoewel dit nadelig uitpakt voor de ondernemer, biedt de TVL geen mogelijkheid om hiervan af te wijken. De regelgever heeft namelijk geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL. Niet is gebleken dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het bestreden besluit onevenredig nadelig uitpakt, zodat de minister alsnog een uitzondering moest maken. De wijziging die de ondernemer om praktische redenen heeft doorgevoerd in zijn administratie, is hiervoor onvoldoende.
3 Tussen partijen is niet in geschil dat als gebruik wordt gemaakt van de omzetgegevens uit de aangiften omzetbelasting, de ondernemer niet voldoet aan het vereiste van minimaal 30% omzetverlies. De minister was daarom bevoegd om op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, de subsidie voor Q1 van 2021 op nihil vast te stellen.
w.g. B. Bastein w.g. F. Willems