ECLI:NL:CBB:2024:358
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van omzetverlies en subsidie op basis van COVID-19 regeling
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2024 uitspraak gedaan in het beroep van C.V.V. [naam 1] tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De vereniging betoogde dat de minister bij de vaststelling van het omzetverlies ten onrechte de opbrengsten uit contributiegelden, sponsorgelden en de verhuur van terreinen had meegenomen, omdat deze vooruit gefactureerd zijn en niet uitsluitend betrekking hebben op het vierde kwartaal van 2021. Het College oordeelde echter dat de minister terecht is uitgegaan van de administratie van de vereniging, waarin deze posten zijn opgenomen. Op basis van deze administratie concludeerde de minister dat er geen sprake was van een omzetverlies van ten minste 20%, waardoor de subsidie op grond van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming vaste lasten (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 terecht op nihil was vastgesteld.
Tijdens de zitting heeft de minister ook aangegeven dat, zelfs als de omzet in de referentieperiode anders zou worden bekeken door bedragen over meerdere kwartalen te verdelen, het omzetverlies nog steeds niet 20% zou bedragen. Het College heeft het beroep van de vereniging ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de minister werd bevestigd. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer, met mr. B. Bastein als rechter en mr. A.M. Slierendrecht als griffier.