ECLI:NL:CBB:2024:41

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
23/931
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de minister bij vaststelling verdeelplan voor medische vervolgopleidingen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2024, wordt het beroep van verschillende ziekenhuizen tegen het verdeelplan voor medische vervolgopleidingen behandeld. De ziekenhuizen, waaronder het Leids Universitair Medisch Centrum en de Stichting HagaZiekenhuis, hebben bezwaar gemaakt tegen het door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde verdeelplan voor het jaar 2023. Dit verdeelplan bepaalt het maximale aantal opleidingsplaatsen voor medisch specialisten dat over de zeven Onderwijs- en Opleidingsregio's (OOR's) in Nederland wordt verdeeld. De ziekenhuizen betogen dat de minister niet bevoegd is om dit verdeelplan vast te stellen, omdat dit in strijd zou zijn met artikel 7, vierde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Het College oordeelt dat de minister inderdaad buiten zijn bevoegdheid is getreden door individuele zorgaanbieders te benoemen in het verdeelplan, wat in strijd is met de wet. Het College verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de minister van 21 februari 2023, waarbij het verdeelplan werd gehandhaafd. Tevens wordt het verdeelplan van 23 augustus 2022 herroepen, omdat de minister geen wettelijke grondslag had voor het vaststellen van dit besluit. De minister wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de ziekenhuizen, die zijn vastgesteld op € 1.750,- voor de in beroep gemaakte kosten en € 1.248,- voor de in bezwaar gemaakte kosten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/931

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

1. het Leids Universitair Medisch Centrum(LUMC), te Leiden,
2. de Stichting HagaZiekenhuis(Haga), te Den Haag,
3. de Stichting Haaglanden Medisch Centrum(HMC), te Den Haag,
4. de Stichting Reinier de Graaf Groep (Reinier de Graaf), te Delft,
5. de Stichting Groene Hart Ziekenhuis(Groene Hart), te Gouda,
6. de Stichting Alrijne Zorggroep (Alrijne), te Leiderdorp,
7. de Stichting Basalt (Basalt), te Den Haag,
(gemachtigden: mr. J.J. Rijken en mr. M.A. Fijnheer)
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

(gemachtigde: mr. M.A.H. Gatzen)

Procesverloop

Op 23 augustus 2022 heeft de minister het verdeelplan 2023 medische vervolgopleidingen (verdeelplan) vastgesteld.
Het LUMC, Haga, HMC, Reinier de Graaf, Groene Hart, Alrijne en Basalt (hierna: de ziekenhuizen) hebben tegen het verdeelplan 2023 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 februari 2023 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard, maar het verdeelplan gehandhaafd onder aanvulling van de motivering.
De ziekenhuizen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2023.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De ziekenhuizen hebben een nader stuk ingezonden.
De zitting was op 14 september 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Verder waren namens de ziekenhuizen aanwezig [naam 1] , [naam 2] ,
[naam 3] , [naam 4] en [naam 5] en namens de minister [naam 6] en
[naam 7] , vergezeld van [naam 8] van de Stichting BOLS.

Overwegingen

Inleiding, geschil en oordeel
1.1
De ziekenhuizen vormen samen de Onderwijs- en Opleidingsregio (OOR) Leiden. Deze zaak gaat over de verdeling van het aantal voor het jaar 2023 beschikbare instroomplaatsen voor de (medische) vervolgopleidingen over de zeven OOR’s binnen Nederland. Elke OOR is verbonden met één universitair medisch centrum. Het bestuurlijk kader voor die verdeling is vastgesteld door de Stichting BOLS. BOLS adviseert de minister over de verdeling van het aantal opleidingsplaatsen over de OOR’s en de opleidingsinstellingen binnen de OOR’s. BOLS is opgericht door de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
1.2
Op 24 maart 2022 heeft de FMS een voorstel voor de verdeling van opleidingsplaatsen voor het jaar 2023 aan BOLS toegezonden. Daarin waren 110 opleidingsplaatsen (exclusief sportgeneeskunde en orthodontie) voor de ziekenhuizen in de OOR Leiden opgenomen.
1.3
BOLS heeft op 14 juli 2022 een toewijzingsvoorstel aan de minister gezonden. De minister heeft het verdeelplan vervolgens vastgesteld conform het toewijzingsvoorstel van BOLS. Uit het overzicht dat in het verdeelplan is opgenomen van het maximaal aantal instroomplaatsen en bijbehorende fte voor de (medische) vervolgopleidingen per specialisme en per opleidingsinstelling, blijkt dat in totaal (maximaal) 100 opleidingsplaatsen (exclusief sportgeneeskunde en orthodontie) aan de ziekenhuizen zijn toegekend.
1.4
De ziekenhuizen vinden dat er te weinig opleidingsplaatsen aan hen zijn toegekend.
Zij zijn het oneens met de wijze van verdeling van opleidingsplaatsen en betogen daartoe in de eerste plaats dat het verdeelplan geen wettelijke grondslag heeft en de minister niet bevoegd was dit op de huidige wijze vast te stellen.
1.5
Het College komt tot het oordeel dat het vaststellen van een verdeelplan door de minister in strijd is met artikel 7, vierde lid, van de Wet Marktordening gezondheidszorg (Wmg). Hierna legt het College uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Wettelijk kader
2.1
In een bijlage bij deze uitspraak zijn de bepalingen opgenomen uit de Wmg, het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg en de beleidsregel Beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2023 die voor dit geschil van belang zijn. In aanvulling en ter toelichting daarop geldt het volgende.
2.2
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is op grond van artikel 16 van de Wmg belast met het markttoezicht, de marktontwikkeling en de tarief- en prestatieregulering op het terrein van de gezondheidszorg. In artikel 56a van de Wmg is aan de NZa de bevoegdheid gegeven beschikbaarheidbijdragen toe te kennen. Dat zijn subsidies. In het Besluit beschikbaarheidbijdragen is geregeld dat deze bijdragen onder meer worden verleend voor opleidingsplaatsen voor medisch specialisten. Het door de minister vastgestelde verdeelplan houdt verband met de beschikbaarheidbijdragen die de NZa aan zorgaanbieders kan toekennen voor het opleiden van medisch specialisten.
2.3
De minister heeft op 17 september 2012, op grond van artikel 7 van de Wmg, de aanwijzing aan de NZa gegeven (Stcrt. 2012 nr. 20041, aanwijzing 2012) om zorgaanbieders te belasten met opleidingsactiviteiten en om in verband daarmee en ter uitvoering van die aanwijzing vóór 1 januari 2013 regels of beleidsregels vast te stellen. Zoals is vermeld in de toelichting bij die aanwijzing zijn zorgaanbieders niet verplicht om op te leiden. Als opleidende zorgaanbieders de met de opleiding gemoeide kosten moeten terugverdienen via de tarieven, zouden hun tarieven hoger zijn dan de tarieven van zorgaanbieders die niet opleiden. Het doorberekenen van opleidingskosten in de tarieven kan marktverstorend werken en het risico bestaat dat er dan te weinig wordt opgeleid. Om marktverstoring te voorkomen is daarom besloten om aan opleidende zorgaanbieders beschikbaarheidbijdragen toe te kennen. Dat is een financiële compensatie voor de kosten die een zorgaanbieder maakt voor de opleidingstaak.
2.4
In artikel 4 van de aanwijzing 2012 heeft de minister bepaald dat de NZa een opleidende zorgaanbieder op aanvraag een beschikbaarheidsbijdrage kan verlenen voor het verrichten van medische vervolgopleidingen. Ook heeft de minister in dat artikel bepaald dat de NZa een aanvraag voor een beschikbaarheidbijdrage moet toetsen aan een door hem vast te stellen verdeelplan. Daarover is in de toelichting bij de aanwijzing vermeld:
“Voorafgaand aan het proces van het verstrekken van de beschikbaarheidbijdrage door de zorgautoriteit vindt een toewijzingsproces plaats voor het verdelen van de opleidingsplaatsen over de opleidende zorgaanbieders. In dit proces heeft de zorgautoriteit geen rol. Het toewijzingsproces resulteert in een verdeelplan, dat door mij wordt vastgesteld. Dit plan geeft per opleidende zorgaanbieder en per zorgopleiding het maximum aantal opleidingsplaatsen aan.”
2.5
In artikel 2 van de aanwijzing van 26 juni 2018 (Staatscourant 2018 nr. 37253, aanwijzing 2018) heeft de minister bepaald dat de NZa vanaf 2019 jaarlijks beschikbaarheidbijdragen verstrekt op basis van de verdeelplannen en opleidingsoverzichten die gelden in het desbetreffende jaar, op vergelijkbare wijze als omschreven in de aanwijzing 2012.
2.6
De NZa heeft op basis van deze aanwijzingen de Beleidsregel Beschikbaarheid-bijdrage (medische) vervolgopleidingen 2023 (BR/REG-23136, de beleidsregel) vastgesteld. Daarin is bepaald dat geen beschikbaarheidbijdrage wordt verleend voor een opleidingsplaats die niet in het verdeelplan is opgenomen.
Standpunt van de ziekenhuizen
3.1
De ziekenhuizen voeren allereerst aan dat het verdeelplan geen wettelijke grondslag heeft. Er is volgens de ziekenhuizen geen wet in formele zin die aan de minister de bevoegdheid toekent om te bepalen welke individuele instellingen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidbijdrage voor medische vervolgopleidingen. Volgens artikel 7, vierde lid, Wmg mag de minister juist geen aanwijzingen geven over individuele zorgaanbieders, maar dat heeft hij wel gedaan. Doordat de minister in het verdeelplan een maximaal aantal opleidingsplaatsen per individuele zorgaanbieders heeft bepaald, heeft hij in feite de maximale beschikbaarheidbijdragen die individuele zorgaanbieders kunnen ontvangen vastgesteld. Het behoort echter uitdrukkelijk tot de taak van de NZa om de Wmg toe te passen op individuele zorgaanbieders. De minister had zich moeten beperken tot de hoofdlijnen van het beleid.
3.2
De ziekenhuizen voeren als tweede beroepsgrond aan dat de minister bij de vaststelling van het verdeelplan voor het maximum aantal opleidingsplaatsen waarvoor een beschikbaarheidsbijdrage kan worden verkregen, geen objectieve en transparante criteria heeft gehanteerd. Dit is in strijd met de toepasselijke normen voor de verdeling van schaarse vergunningen (waaronder subsidies). De minister heeft het door BOLS gemaakte voorstel voor de verdeling van de instroomplaatsen zonder meer gevolgd. Dit terwijl de manier waarop BOLS tot het toewijzingsvoorstel is gekomen ontoelaatbaar is. BOLS heeft besloten om het landelijk instroomkader per OOR voor 2023 te baseren op 50% adherentie van opleidende instellingen en 50% adherentie van alle instellingen. BOLS heeft vervolgens een verdelingsvoorstel van FMS (zie 1.2) gekregen, dat niet strookte met die 50/50 verdeling. Hoewel BOLS dat advies niet heeft overgenomen, heeft BOLS naar aanleiding van dat advies wel allerlei aanpassingen aangebracht (“schuiven”) en is zij tot een alternatieve verdeling gekomen. Die werkwijze is niet terug te leiden naar objectieve en toetsbare criteria.
3.3
De ziekenhuizen hebben verder aangevoerd dat het toewijzingsvoorstel van BOLS onzorgvuldig tot stand is gekomen, dat het verdeelplan geen enkele inhoudelijke motivering kent en dat de verdeelsystematiek voor hen onevenredige gevolgen heeft, omdat de continuïteit en stabiliteit van een aantal opleidingen in het gedrang komt.
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt dat het verdeelplan wel degelijk een wettelijke grondslag heeft. Het verdeelplan is opgesteld ten behoeve van de verdeling van de beschikbaarheidbijdrage medische vervolgopleidingen. Op grond van artikel 56a, eerste lid, van de Wmg kan de NZa aan een opleidende instelling een beschikbaarheidbijdrage toekennen. De NZa moet daarvoor beleidsregels vaststellen. Op grond van artikel 59, aanhef en onder e van de Wmg heeft de NZa daarvoor een aanwijzing van de minister nodig. Uit de aanwijzing 2018 volgt dat het bepaalde in de aanwijzing 2012 nog steeds van toepassing is. Uit artikel 4, tweede lid, van de aanwijzing 2012 en de toelichting daarbij volgt dat de minister het verdeelplan vaststelt. Die aanwijzing is te herleiden tot de Wmg. De minister kan immers op grond van artikel 7, van de Wmg, via een algemene aanwijzing voorschriften geven over de inhoud van beleidsregels van de NZa. De NZa moet op grond van de gegeven aanwijzing in haar beleidsregels opnemen dat het door een opleidingsinstelling aangevraagde aantal instroomplaatsen getoetst moet worden aan het verdeelplan, maar uit de aanwijzing volgt niet voor hoeveel opleidingsplaatsen een opleidende zorgaanbieder een beschikbaarheidbijdrage kan ontvangen. Het maximaal aantal opleidingsplaatsen per opleidende zorgaanbieder staat pas vast met de vaststelling van het jaarlijkse verdeelplan voor het desbetreffende jaar. Daarmee staat niet vast dat de daarin opgenomen opleidende zorgaanbieders een beschikbaarheidbijdrage zullen ontvangen. Daarvoor moeten zij eerst een aanvraag indienen bij de NZa. De aanwijzing dat de NZa een beschikbaarheidbijdrage moet toekennen met inachtneming van het verdeelplan ziet dan ook niet op individuele aanbieders.
4.2
De minister stelt zich verder op het standpunt dat de verdeelcriteria objectief en transparant zijn en dat hij zich op het advies van BOLS heeft mogen baseren.
Beoordeling door het College
Bevoegdheid van het College
5.1
Om te beginnen moet het College beoordelen of het bevoegd is over deze zaak te oordelen. Voor de beantwoording van die vraag is het nodig te beoordelen of het verdeelplan een besluit is waartegen beroep als bedoeld in de Awb open staat en of het een grondslag heeft in de Wmg. De minister baseert het verdeelplan op zijn aanwijzingsbevoegdheid van artikel 7 van de Wmg. Het verdeelplan als zodanig is echter geen aanwijzing, want anders dan de aanwijzingen zelf worden de jaarlijkse verdeelplannen niet nader uitgewerkt of opgenomen in beleidsregels van de NZa. De minister heeft het verdeelplan voorafgaand aan de vaststelling daarvan ook niet meegedeeld aan de Eerste en Tweede Kamer, wat op grond van artikel 8 van de Wmg wel moet als het om een voorgenomen aanwijzing gaat die door de NZa moet worden uitgewerkt in een beleidsregel. Het verdeelplan is wel te beschouwen als concretisering van een eerdere aanwijzing, in dit geval naar maximum opleidingsplaatsen per opleidende zorgaanbieder voor het jaar 2023, en is in dit opzicht gericht op rechtsgevolg. De toewijzing van de opleidingsplaatsen over de opleidende zorgaanbieders in het verdeelplan is bepalend voor de aanspraken van die zorgaanbieders op beschikbaarheidsbijdragen voor dat jaar, omdat in de beleidsregel op aanwijzing van de minister is bepaald dat alleen beschikbaarheidsbijdragen verleend worden voor plaatsen die in het verdeelplan zijn toegewezen. Voor plaatsen die niet in het verdeelplan zijn opgenomen kunnen opleidende zorgaanbieders geen bijdrage toegekend krijgen. Daarom is het verdeelplan een besluit waartegen ontvankelijk beroep kan worden ingesteld door belanghebbende zorgaanbieders. Uitgaande van de door de minister aangevoerde grondslag van het besluit in de Wmg, acht het College zich bevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Bevoegdheid van de minister
5.2
Omdat het verdeelplan 2023 de verdeling van het maximaal aantal instroomplaatsen en bijbehorende fte voor de (medische) vervolgopleidingen per specialisme per opleidende zorgaanbieder vaststelt, en hieruit op het niveau van individuele zorgaanbieders voortvloeit wat het maximaal aantal opleidingsplaatsen per opleiding is waarvoor die opleidende zorgaanbieder in 2023 een beschikbaarheidsbijdrage kan ontvangen, heeft het verdeelplan 2023 betrekking op individuele zorgaanbieders. In het eerste lid van artikel 7 is aan de minister alleen de bevoegdheid gegeven algemene aanwijzingen aan de NZa te geven. Artikel 7 van de Wmg geeft de minister geen bevoegdheid om ter concretisering van een aanwijzing nadere besluiten te nemen die zelf geen aanwijzing zijn. Bovendien bepaalt artikel 7, vierde lid, van de Wmg dat een aanwijzing geen betrekking mag hebben op een individuele zorgaanbieder, ziektekostenverzekeraar of consument. Daarom is de minister formeel en inhoudelijk buiten zijn in artikel 7 gegeven bevoegdheid getreden met het vaststellen van het verdeelplan door daarin wel voor individuele zorgaanbieders per specialisme te bepalen wat het maximale aantal opleidingsplaatsen is. Het verdeelplan mist daarom een deugdelijke wettelijke grondslag. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
Geschilbeslechting
6.1
De minister kan het verdeelplan niet baseren op artikel 7 van de Wmg. Een andere bevoegdheidsgrondslag is door de minister niet ingeroepen. Het bevoegdheidsgebrek kan dus niet bij een nieuwe beslissing op bezwaar worden hersteld. Daarom zal het College het besluit tot vaststelling van het verdeelplan van 23 augustus 2022 herroepen.
6.2
Het College komt niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.
Slotsom
7.1
Het College verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de minister van 21 februari 2023 wegens strijd met artikel 7 van de Wmg. Het College voorziet zelf in de zaak door het besluit van 23 augustus 2022 tot vaststelling van het verdeelplan te herroepen, omdat er voor de minister geen bevoegdheid is dat besluit te nemen.
7.2
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten van de ziekenhuizen betalen. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- voor de in beroep gemaakte kosten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1) en op € 1.248,- voor de in bezwaar gemaakte kosten (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 februari 2023;
  • herroept het verdeelplan 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de ziekenhuizen te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de ziekenhuizen tot een bedrag van € 1.750,- voor de in beroep gemaakte kosten en tot een bedrag van € 1.248,- voor de in bezwaar gemaakte kosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, mr. C.T. Aalbers en mr. E.J. Daalder, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
w.g. J.L. Verbeek w.g. J.M.M. Bancken

Bijlage

Wet marktordening gezondheidszorg
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; […]
Artikel 7
1. Onze Minister kan de zorgautoriteit een algemene aanwijzing geven met betrekking tot:
a. de onderwerpen waaromtrent de zorgautoriteit ingevolge deze wet bevoegd is regels vast te stellen;
b. de onderwerpen waaromtrent de zorgautoriteit ingevolge deze wet bevoegd is beleidsregels vast te stellen.
[…]
4. Een aanwijzing heeft geen betrekking op een individuele zorgaanbieder, ziektekostenverzekeraar of consument.
Artikel 8
Alvorens Onze Minister overeenkomstig artikel 7, eerste lid, onder b, een aanwijzing vaststelt, deelt hij de zakelijke inhoud van het voorgenomen besluit schriftelijk mede aan de beide kamers der Staten-Generaal. Hij stelt het besluit niet eerder vast dan nadat 30 dagen zijn verstreken na die mededeling. Van de vaststelling doet Onze Minister mededeling door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 16
De zorgautoriteit is belast met:
a. markttoezicht, marktontwikkeling en tarief- en prestatieregulering, op het terrein van de gezondheidszorg […]
Artikel 56a
1. De zorgautoriteit kan een beschikbaarheidbijdrage toekennen ten behoeve van de beschikbaarheid van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van deze wet met inachtneming van daarbij te stellen voorwaarden, voorschriften en beperkingen. […]
Voor een beschikbaarheidbijdrage komen uitsluitend vormen van zorg in aanmerking waarvan de kosten niet of niet geheel zijn toe te rekenen naar, of door middel van tarieven in de zin van deze wet in rekening te brengen zijn aan, individuele ziektekostenverzekeraars of verzekerden, of waarvan de bekostiging bij een zodanige toerekening dan wel een zodanige tarifering marktverstorend zou werken, en die niet op andere wijze worden bekostigd.
2. De zorgautoriteit past het eerste lid toe:
a. op aanvraag van een zorgaanbieder of een ziektekostenverzekeraar;
b. ambtshalve, indien een beleidsregel als bedoeld in artikel 57 dat vordert.
[…]
Artikel 57
1. De zorgautoriteit stelt beleidsregels vast met betrekking tot:
[…]
e. het uitoefenen van de bevoegdheid tot het vaststellen van bedragen als bedoeld in de artikelen 56a en 56b.
[…]
Artikel 59
De zorgautoriteit stelt niet dan na een aanwijzing van Onze Minister op grond van artikel 7, eerste lid, onder b, een beleidsregel vast met betrekking tot:
[…]
e. het vaststellen van een bedrag als bedoeld in artikel 56a en 56b;
[…]
Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG
Artikel 2
De zorgautoriteit kan een zorgaanbieder een beschikbaarheidbijdrage toekennen voor het beschikbaar hebben van vormen van zorg omschreven in de bijlage behorend bij dit besluit.
Artikel 4
1. De zorgautoriteit neemt een besluit tot toekenning van een beschikbaarheidbijdrage voor vormen van zorg als omschreven in onderdeel A van de bijlage bij dit besluit, niet dan nadat Onze Minister daarvoor een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven.
[…]
Artikel 5
1. Onze Minister kan een zorgaanbieder aanwijzen die, onder daartoe door Onze Minister te stellen voorwaarden, voorschriften of beperkingen, belast is met het beschikbaar hebben van een daarbij aangegeven vorm van zorg als omschreven in onderdeel A van de bijlage bij dit besluit.
2. De zorgautoriteit kan een zorgaanbieder aanwijzen die, onder daartoe door de zorgautoriteit te stellen voorwaarden, voorschriften of beperkingen, belast is met het beschikbaar hebben van een daarbij aangegeven vorm van zorg als omschreven in onderdeel B van de bijlage bij dit besluit.
Bijlage bij het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG, onderdeel B
Vormen van zorg waarvoor op grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG de Nederlandse Zorgautoriteit zonder verklaring van geen bezwaar van Onze Minister een beschikbaarheidbijdrage kan toekennen:
1. Opleidingen. Om zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz) beschikbaar te hebben, zijn (medische) vervolgopleidingen noodzakelijk. Dit betreft vervolgopleidingen tot (medisch) specialist (per specialisme), tot huisarts of specialist ouderengeneeskunde, tot gespecialiseerd verpleegkundige en voor medisch ondersteunend personeel.
a. Bij de vervolgopleidingen tot (medisch) specialist gaat het om:
1. de 28 erkende medisch specialismen, te weten: […]
2. technische zorg specialismen, te weten: […]
3. tandheelkundige specialismen, te weten: […]
4. overige specialismen, te weten: […]
Beleidsregel Beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2023 - BR/REG-23136
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt, tenzij anders vermeld, verstaan onder:
[…]
1.23
Verdeelplan
Overzicht van de verdeling van het maximaal aantal instroomplaatsen en bijbehorende fte voor de vervolgopleidingen tot (medisch) specialist per specialisme per opleidende zorgaanbieder, zoals dat is opgesteld door de Minister.
[…]
Artikel 4 Algemeen
4.1
De NZa verstrekt de beschikbaarheidbijdrage aan opleidende zorgaanbieders ter vergoeding van de kosten die de zorgaanbieder daadwerkelijk maakt voor het verzorgen van (medische) vervolgopleidingen, als bedoeld in artikel 2 van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG, juncto onderdeel B, onder 1, sub a […] van de bijlage.
Artikel 6 Berekening verlening beschikbaarheidbijdrage - vervolgopleidingen tot (medisch) specialist
6.1
De NZa toetst het door de opleidende zorgaanbieder aangevraagde aantal instroomplaatsen voor (medisch) specialisten aan het verdeelplan. Het aantal opleidingsplaatsen (medisch) specialist per opleiding in de beschikking kan het aantal instroomplaatsen uit het verdeelplan niet overschrijden.