ECLI:NL:CBB:2024:42

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
22/1707
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inschrijving uitschrijving bestuurder in handelsregister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] tegen de inschrijving van zijn uitschrijving als bestuurder door de Kamer van Koophandel. De Kamer van Koophandel had op 10 mei 2022 een opgave ontvangen van een bestuurder van de stichting, waarin de uittreding van [naam 1] als bestuurder met ingang van 3 mei 2022 werd gemeld. Na het ongegrond verklaren van het bezwaar door de Kamer van Koophandel, heeft [naam 1] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 januari 2024 hebben alle partijen zich afgemeld.

Het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel de inschrijving niet hoefde te weigeren. Het College stelde vast dat er geen gerede twijfel bestond over de juistheid van de opgave van de uittreding van [naam 1]. De Kamer van Koophandel had de opgave onderzocht en vastgesteld dat [naam 1] op de vergadering van 3 mei 2022 met meerderheid van stemmen was ontslagen. Het betoog van [naam 1] dat het ontslag onrechtmatig was en dat er sprake was van een tegenstrijdig belang, werd door het College verworpen. De beoordeling van de rechtmatigheid van het ontslag ligt namelijk bij de civiele rechter.

Het College wees ook het verzoek van de stichting om proceskostenvergoeding af, omdat er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De conclusie was dat het beroep ongegrond werd verklaard en dat de Kamer van Koophandel geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1]

en

de Kamer van Koophandel

(gemachtigde: mr. B.A. van den Enden)
met als derde partij
[naam 2] (voorheen [naam 3] ), te [plaats 2]
(gemachtigde: mr. J.P.G. van Roeyen)

Procesverloop

Met het besluit van 10 mei 2022 (uitschrijvingsbesluit) heeft de Kamer van Koophandel besloten tot inschrijving van de opgave tot uittreding van [naam 1] als bestuurder van de stichting.
Met het besluit van 8 september 2022 (bestreden besluit) heeft de Kamer van Koophandel het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Kamer van Koophandel heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[naam 1] heeft voorafgaand aan de zitting aanvullende stukken ingediend.
De zitting was op 10 januari 2024. Alle partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 9 mei 2022 heeft de Kamer van Koophandel een opgave ontvangen van een bestuurder van de stichting tot inschrijving van de uittreding van [naam 1] als bestuurder met ingang van 3 mei 2022.
1.2
De Kamer van Koophandel heeft de opgave in het handelsregister verwerkt. De Kamer van Koophandel heeft het uitschrijvingsbesluit met het bestreden besluit gehandhaafd. De Kamer van Koophandel stelt zich daarbij op het standpunt dat er geen gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgave van de uittreding van [naam 1] als bestuurder. [naam 1] is namelijk tijdens de bestuursvergadering van (en met ingang van) 3 mei 2022 ontslagen als bestuurder. Dat het ontslagbesluit onrechtmatig is zodat deze vernietigbaar is, staat niet vast. Voor zover sprake is van een tegenstrijdig belang moet dat door de civiele rechter worden beoordeeld.
1.3
[naam 1] is het niet eens met het uitschrijvingsbesluit. De stichting sluit zich aan bij het standpunt van de Kamer van Koophandel.
De inschrijving van de opgave tot uitschrijving
2 [naam 1] voert aan dat de Kamer van Koophandel de inschrijving had moeten weigeren. De Kamer van Koophandel had gerede twijfel moeten hebben over de juistheid van de opgave van de uitschrijving van [naam 1] als bestuurder. [naam 1] is namelijk niet rechtsgeldig ontslagen. Dit heeft te maken met het tegenstrijdige belang dat de overige bestuurders hadden ten tijde van de stemming over het ontslag: zij vertegenwoordigen [naam 2] en niet [naam 3] . De overige bestuursleden hadden zich daarom moeten onthouden van stemmen over het ontslag. De Kamer van Koophandel is hiervan op de hoogte en had daarom nader onderzoek moeten verrichten naar de opgave. Daarnaast is de inschrijving in strijd met de goede zeden, omdat deze secundaire victimisatie tot gevolg heeft. De bestuurder die de (ongeldige) opgave heeft gedaan, heeft zich fysiek grensoverschrijdend gedragen richting [naam 1] .
Beoordeling door het College
3.1
Het College oordeelt dat de Kamer van Koophandel de inschrijving niet hoefde te weigeren. Hierna legt het College uit waarom.
3.2
De Kamer van Koophandel moet de bevoegdheid tot het doen van een opgave en de juistheid daarvan beoordelen (artikel 4 van het Handelsregisterbesluit 2008). De Kamer van Koophandel kan de inschrijving weigeren vanwege strijdigheid van de opgave met de goede zeden of vanwege gerede twijfel over de juistheid van de opgave (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a en e, van het Handelsregisterbesluit 2008). De Kamer van Koophandel heeft de juistheid van de opgave onderzocht door zowel de stichting als [naam 1] om stukken te vragen ter onderbouwing van het ontslag.
3.3
Uit de stukken blijkt dat [naam 1] met de brief van 25 april 2022 is opgeroepen voor de vergadering met als agendapunt zijn ontslag. Tijdens de vergadering van 3 mei 2022 waarbij het voltallig bestuur aanwezig was, onder wie [naam 1] , hebben de twee overige bestuursleden [naam 1] met meerderheid van stemmen ontslagen. Daarmee is [naam 1] ontslagen overeenkomstig de artikelen 6 en artikel 9, onder d, van de statuten van de stichting. Weliswaar blijkt uit de stukken en de notulen dat een verschil van inzicht bestond binnen het bestuur en dat [naam 1] het ontslag ter discussie heeft gesteld en hij zichzelf heeft herbenoemd, maar dat is gezien de overige stukken onvoldoende om tot gerede twijfel over de juistheid van de opgave te concluderen. Het betoog van [naam 1] dat het ontslagbesluit niet geldt, omdat deze vanwege een tegenstrijdig belang van de andere bestuurders niet juist tot stand is gekomen, heeft de Kamer van Koophandel niet verder hoeven onderzoeken. Een oordeel over de rechtmatigheid van een ontslagbesluit is namelijk voorbehouden aan de civiele rechter. Het betoog slaagt niet.
3.4
[naam 1] heeft de stelling dat de bestuurder, die de opgave heeft gedaan, hem heeft mishandeld niet onderbouwd. De stichting heeft de mishandeling tegengesproken. De gestelde secundaire victimisatie is dan ook niet vast komen te staan. Gelet hierop mocht de Kamer van Koophandel deze omstandigheid buiten beschouwing laten bij de beoordeling van de opgave. Het betoog dat de opgave in strijd is met de goede zeden, slaagt niet.
Het verzoek om proceskostenvergoeding
4 Het College wijst het verzoek van de stichting om vergoeding van haar proceskosten door [naam 1] af. Een natuurlijke persoon kan slechts in de proceskosten van een andere partij, in dit geval de stichting, worden veroordeeld als sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Dit volgt uit artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hiervan is in dit geval geen sprake. De omstandigheid dat [naam 1] zijn ontslag als bestuurder in deze procedure niet kan aanvechten, maakt het voeren van een procedure over de registratie daarvan in het Handelsregister niet kennelijk onredelijk.
Conclusie
5 Het beroep is ongegrond. De Kamer van Koophandel hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans en, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. M. Ettema