ECLI:NL:CBB:2024:45

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
23/1016
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor warmtepomp en warmtepompboiler op basis van installatievereisten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van [naam] tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvraag voor een warmtepomp en een warmtepompboiler. De aanvraag was afgewezen door de minister voor Klimaat en Energie op 9 december 2022, omdat [naam] niet had aangetoond dat de installaties door een bouwinstallatiebedrijf waren geïnstalleerd. Het bestreden besluit van 9 maart 2023, waarin het bezwaar van [naam] ongegrond werd verklaard, leidde tot het beroep bij het College.

Tijdens de zitting op 10 januari 2024 heeft [naam] aangevoerd dat de minister ten onrechte de aanvraag had afgewezen, omdat het bouwinstallatiebedrijf de installaties had geplaatst, aangesloten en getest. [naam] had zelf de leidingen aangelegd, maar volgens hem voldeed dit aan de eisen van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Het College oordeelde echter dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de installaties niet uitsluitend door een bouwinstallatiebedrijf waren geïnstalleerd, zoals vereist in artikel 4.5.2 van de Regeling.

Het College benadrukte dat de installatie door een bouwinstallatiebedrijf meer inhoudt dan alleen het aansluiten en testen van de installaties. De factuur van het bouwinstallatiebedrijf toonde aan dat zij enkel de installaties hadden aangesloten op de door [naam] aangelegde leidingen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat [naam] niet had aangetoond dat er sprake was van een gelijke situatie. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats]

en

de minister voor Klimaat en Energie

(gemachtigde: mr. M. Zweers)

Procesverloop

Met het besluit van 9 december 2022 heeft de minister de aanvraag van [naam] om een subsidie op grond van titel 4.5 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) voor een warmtepomp en een warmtepompboiler afgewezen.
Met het besluit van 9 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 10 januari 2024. [naam] en de gemachtigde van de minister hebben aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. [naam] heeft subsidie aangevraagd voor een warmtepomp en een warmtepompboiler (installaties) als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling. De minister heeft de subsidieaanvraag afgewezen, omdat [naam] niet heeft aangetoond dat hij de installaties door een bouwinstallatiebedrijf heeft laten installeren.
2 [naam] voert aan dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. [naam] heeft zelf de leidingen aangelegd. Het bouwinstallatiebedrijf heeft de warmtepomp en warmtepompboiler geplaatst, aangesloten en getest voor [naam] . Dat het bouwinstallatiebedrijf ook de montage moet verrichten, volgt niet uit de Regeling. Daarmee voldoet de subsidieaanvraag aan het vereiste en het doel van de Regeling van een professionele installatie. In een ander geval waarin de installatie op dezelfde wijze is verricht, heeft de minister wel subsidie verstrekt.
3.1
Het College oordeelt dat de minister de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen. Hieronder legt het College uit waarom.
3.2
Uit artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling volgt, voor zover van belang, dat om voor subsidie voor de aanschaf en het laten installeren in aanmerking te kunnen komen, de installaties moeten zijn geïnstalleerd door een bouwinstallatiebedrijf. Uit de toelichting op de Regeling volgt dat met de installatie door een bouwinstallatiebedrijf wordt beoogd dat uitsluitend deskundige en vakbekwame bedrijven de desbetreffende installaties installeren.
3.3
Anders dan door [naam] betoogd, omvat het installeren van de installaties, gelet op het uit de toelichting blijkende beoogde doel van uitsluitend deskundige installatie, meer dan het enkel aansluiten en testen van installaties. Uit de factuur van het bouwinstallatiebedrijf van totaal € 254,10 blijkt dat het bouwinstallatiebedrijf de installaties alleen heeft aangesloten op de door [naam] aangelegde leidingen en/of ventilatiedoorvoer en de installaties getest. Hieruit volgt dat [naam] de installaties niet uitsluitend heeft laten installeren door een bouwinstallatiebedrijf. Het betoog slaagt niet.
3.4
Het College kwalificeert de verwijzing naar het gelijke geval als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep slaagt niet, daargelaten dat [naam] het gelijke geval niet met stukken heeft onderbouwd, omdat de minister niet gehouden is om een gemaakte fout te herhalen.
4 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. M. Ettema