ECLI:NL:CBB:2024:53

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
22/2236, 22/2237, 23/1565 en 23/1566
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidiebesluiten COVID-19 door MKB-onderneming

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2024, zijn vier zaken behandeld waarin een vennootschap beroep aantekende tegen besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat met betrekking tot de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De vennootschap had subsidie aangevraagd voor de eerste en tweede kwartalen van 2021 en het eerste kwartaal van 2022, maar de minister had de subsidie vastgesteld op basis van de aangiften omzetbelasting, wat leidde tot terugvorderingen van eerder betaalde voorschotten. De vennootschap betoogde dat zij op basis van informatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) had aangenomen dat zij haar omzetten op basis van haar boekhouding mocht berekenen, en dat de minister haar had misleid. Het College oordeelde dat de minister terecht was uitgegaan van de aangiften omzetbelasting, aangezien de vennootschap over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de vennootschap niet aannemelijk had gemaakt dat er concrete toezeggingen waren gedaan door de minister. De vennootschap had ook geen gronden aangevoerd tegen de terugvordering van de voorschotten. Het College verklaarde het beroep tegen het besluit van 19 september 2022 niet-ontvankelijk en de beroepen tegen de andere bestreden besluiten ongegrond. De minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/2236, 22/2237, 23/1565 en 23/1566

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaken tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de vennootschap)

(gemachtigde: mr. Y.M. van der Meulen)
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat
(gemachtigden: mr. A.M. Dijkstra en mr. Y. Ouchene)

Procesverloop

Zaaknummer 22/2236
Met het besluit van 22 maart 2022 heeft de minister de subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 220.356,44,- en heeft het aan de vennootschap betaalde voorschot tot een bedrag van € 6.522,21 teruggevorderd.
Met het besluit van 19 augustus 2022 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard.
Zaaknummer 22/2237
Met het besluit van 9 mei 2022 heeft de minister aan de vennootschap op grond van de TVL voor Q1 van 2022 een subsidie verleend van € 250.632,70.
Met het besluit van 19 september 2022 (bestreden besluit II) heeft de minister – zo volgt uit de nadere toelichting op de zitting
het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard.
Zaaknummer 23/1565
Met het besluit van 27 maart 2023 heeft de minister de subsidie voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 op grond van de TVL vastgesteld op € 480.869,48,-.
Met het besluit van 5 juni 2023 (bestreden besluit III) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard.
Zaaknummer 23/1566
Met het besluit van 9 maart 2023 heeft de minister de subsidie voor Q1 van 2022 op grond van de TVL vastgesteld op € 0,- en het aan de vennootschap betaalde voorschot van
€ 200.506,16 teruggevorderd.
Met het besluit van 5 juni 2023 (bestreden besluit IV) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen de vier bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
De minister heeft in alle vier de zaken een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn op de zitting van 14 december 2023 gevoegd behandeld met de zaken geregistreerd onder de zaaknummers 23/574, 23/575 en 23/576.
Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van de vennootschap, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3] , en de gemachtigden van de minister.
In de zaken met de zaaknummers 23/574, 23/575 en 23/576 is afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Om een bijdrage in de financiering van de vaste lasten te ontvangen, kon een getroffen MKB-onderneming (per subsidieperiode) een subsidie aanvragen. De TVL bevat (per subsidieperiode) een aantal regels waaraan moet worden voldaan om voor subsidie in aanmerking te komen. Voor de hier aan de orde zijnde subsidieperioden (Q1 en Q2 van 2021 en Q1 van 2022) is één van de regels dat het omzetverlies ten minste 30% moet bedragen om voor subsidie in aanmerking te komen.
1.2
Bij de berekening van het omzetverlies is de minister in de hier voorliggende zaken voor de referentie- en subsidieomzetten steeds uitgegaan van de omzetten zoals die volgen uit de aangiften omzetbelasting. De vennootschap is het daar niet mee eens en vindt dat voor die omzetten uitgegaan moet worden van de (boekhoudkundige) omzetten, zoals die volgen uit haar eigen administratie.
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de vennootschap
3.1
De vennootschap exploiteert een evenementenorganisatie. Bij de organisatie van een evenement werkt de vennootschap met voorschot- en eindfacturen. Zodra een factuur is verzonden wordt die verwerkt in de aangifte omzetbelasting van het desbetreffende kwartaal. In de boekhouding van de vennootschap wordt de omzet echter standaard toegerekend aan het kwartaal waarin het evenement plaatsvond. Hierdoor verschilt de boekhoudkundige omzet in een kwartaal van de in een (kwartaal)aangifte omzetbelasting opgegeven omzet. De vennootschap wijst erop dat de in haar boekhouding gehanteerde wijze van omzettoerekening conform de in Nederland geldende wet- en regelgeving inzake waardering en verslaggeving is en wordt uitgevoerd met goedkeuring van de Belastingdienst.
3.2
Aan de hand van haar boekhouding en de daarin geboekte (kwartaal)omzet heeft de vennootschap berekend in welke kwartalen sprake was van omzetverlies in de zin van de TVL. Vervolgens heeft zij alleen voor die kwartalen een aanvraag voor subsidie ingediend en is daarbij voor de in de aanvragen op te geven omzetten steeds uitgegaan van haar eigen boekhoudkundige omzetberekening.
Uit de gegevens op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bleek (en blijkt) volgens de vennootschap niet dat een ondernemer bij een subsidieaanvraag voor de omzetbepaling van de in de aangiften omzetbelasting opgegeven omzetten moest uitgaan. Aangegeven werd namelijk dat ondernemers de normale omzet dienden te gebruiken en dat hierbij kon worden uitgegaan van de aangiften omzetbelasting. Dat de door de vennootschap gehanteerde wijze van omzetberekening niet toegestaan was volgt niet uit die informatie. Ook uit de tekst van de aanvraagformulieren volgt niet dat de omzet zoals opgegeven in de aangiften omzetbelasting moest worden ingevuld.
3.3
Pas met de ontvangst van het (vaststellings)besluit van 22 maart 2022 werd het de vennootschap duidelijk dat de minister zich bij het bepalen van de omzetten enkel baseerde op de aangiften omzetbelasting. De vennootschap beroept zich erop dat zij door de informatie op de website van de RVO is misleid en op het verkeerde been is gezet. De vennootschap verwijst hierbij naar de uitspraak van het College van 18 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:706), waarin is geoordeeld dat een ondernemer ervan mag uitgaan dat de door de RVO over de TVL verstrekte informatie juist is. De omstandigheid dat de minister bij de berekening van het omzetverlies steeds is uitgegaan van de in de aangiften omzetbelasting opgegeven omzetten en niet van de omzetten zoals die voor een bepaald kwartaal volgen uit haar boekhouding, acht de vennootschap, gelet op de informatie op de website van de RVO, in strijd met het vertrouwensbeginsel.
3.4
Als ondernemer in een van de sectoren die het hardst is getroffen door de opgelegde coronamaatregelen, pakken de bestreden besluiten onevenredig hard uit voor de vennootschap. Om die reden vindt de vennootschap dat de regeling in haar situatie buiten werking moet worden gesteld voor zover het gaat om het bepalen van de omzet aan de hand van de aangiften omzetbelasting. Verder had de minister in het kader van de zorgvuldigheid de vennootschap op een eerder moment in de bezwaarfase erop kunnen wijzen dat zij wat betreft de wijze van omzetbepaling een redeneringsfout maakte. De vennootschap loopt nu een aanzienlijk subsidiebedrag mis waar zij wel recht op heeft.
Standpunt van de minister
4.1
Gezien de omstandigheid dat de vennootschap over haar volledige omzet omzetbelasting betaalt, kan volgens de minister bij het berekenen van het omzetverlies niet afgeweken worden van de aangiften omzetbelasting. In de TVL is namelijk opgenomen dat wordt aangesloten bij hetgeen is bepaald bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Er wordt daarbij niet gekeken naar boekhoudkundige bepalingen uit het jaarrekeningenrecht.
Voor de door de vennootschap voorgestane wijze van omzetberekening (conform het jaarrekeningenrecht) biedt de TVL dus geen ruimte.
Dat het niet onredelijk is om de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet en dat de TVL geen grondslag biedt om van die berekeningswijze af te wijken, is door het College bevestigd in zijn uitspraken van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) en
21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323). In zijn uitspraak van 18 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:380) heeft het College vervolgens geoordeeld dat in gevallen waarin de aangifte omzetbelasting leidend is voor de bepaling van het omzetverlies geen uitzondering kan worden gemaakt voor omzet die vooruit is gefactureerd.
4.2
De minister bestrijdt dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel en stelt zich op het standpunt dat van een ondernemer die aanspraak wenst te maken op subsidie verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van de geldende wet- en regelgeving.
In de toelichting bij de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (de zogenoemde TVL 1) is al opgenomen dat de regeling aansluit bij de definitie van omzet in de Wet op de omzetbelasting 1968 om zo de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten te waarborgen. Het artikel waar deze toelichting op ziet is ook opgenomen in de op Q1 en Q2 van 2021 en Q1 van 2022 van toepassing zijnde regelingen. Daarnaast vermelden de door de vennootschap ingevulde aanvraagformulieren dat de (ingevulde) bedragen precies gelijk moeten zijn aan de bedragen die zijn opgegeven bij de Belastingdienst. Zowel de tekst van de regeling als die van het aanvraagformulier maken dus voldoende duidelijk dat de aangiften omzetbelasting leidend zijn bij de berekening van het omzetverlies.
Dat op de website van de RVO ervoor is gekozen om op te nemen dat een ondernemer die aangifte doet voor de omzetbelasting die aangifte kan gebruiken, is omdat er ook ondernemers zijn die niet hun gehele omzet in een aangifte omzetbelasting hoeven op te nemen. Uit dat woordgebruik volgt niet dat er concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan. Daarnaast kan daar niet uit worden geconcludeerd dat de minister in het geval van de vennootschap anders zou hebben beslist dan hij nu heeft gedaan. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vennootschap onderzoek te doen naar de in de TVL gestelde regels en dat zij dit heeft nagelaten komt voor haar risico. Of, en dat, de wijze van boekhouden door de Belastingdienst wordt goedgekeurd is hier in het kader van de TVL niet van belang.
4.3
Voor de door de vennootschap gestelde strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel – omdat de minister heeft verzuimd de vennootschap er (tijdig) op te wijzen dat zij bij de wijze van omzetbepaling een redeneringsfout maakt – ziet de minister geen aanknopingspunten. In artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is opgenomen dat het bestuursorgaan de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het is echter niet aan de minister om een aanvrager te adviseren. Indien iets in de aanvraag voor een ondernemer onduidelijk is, kan hij contact opnemen met de RVO of advies inwinnen bij een (professionele) derde.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel doet zich hier ook niet voor volgens de minister. De voorliggende besluiten zijn in de gegeven omstandigheden evenwichtig en niet onredelijk bezwarend. Voor zover de vennootschap in dit kader heeft gesteld dat zij afhankelijk is van de minister voor het moment waarop op een aanvraag wordt beslist en dat dat ook pas het eerste moment is waarop voor de vennootschap kenbaar was op welke wijze de omzetten werden bepaald, merkt de minister op dat het op de weg van de vennootschap ligt om zelf de benodigde informatie voor het doen van een aanvraag te vergaren. Wat betreft verdagingen van een beslismoment, heeft de minister slechts gebruikgemaakt van de mogelijkheden die de Awb hem daarvoor geeft, net als dat de vennootschap van haar kant gebruik had kunnen maken van de mogelijkheid tot het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Beoordeling door het College
Bepaling van het omzetverlies op basis van de aangiften omzetbelasting
5 Niet in geschil is dat de vennootschap over het geheel van haar omzet aangifte omzetbelasting doet. Dat betekent dat de minister terecht is uitgegaan van de aangiften omzetbelasting bij het bepalen van het omzetverlies. Dat volgt uit het vijfde lid van respectievelijk de artikelen 2.2.2, 2.3.3 en 2.6.3, van de TVL. De TVL biedt geen grondslag om af te wijken van deze berekeningswijze. Weliswaar bestaat er een uitzondering voor ondernemingen die niet over hun gehele omzet omzetbelasting betalen, maar omdat de vennootschap wel over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, valt zij dus niet onder deze uitzondering. Zoals de minister terecht heeft opgemerkt heeft het College eerder geoordeeld dat het volgen van de omzetgegevens uit de aangifte omzetbelasting geen onredelijk uitgangspunt is (vergelijk de onder 4.1 genoemde uitspraak van 11 januari 2022).
Dat (een deel van) de omzet in een ander kwartaal in de aangifte omzetbelasting wordt opgenomen dan het kwartaal waarin het evenement plaatsvond en/of de vennootschap de omzet in haar boekhouding heeft verwerkt, doet er niet aan af dat de vennootschap die omzet wel in een aangifte omzetbelasting heeft gerapporteerd. Het College begrijpt dat de omzetgegevens uit de aangifte(n) omzetbelasting afwijken van de omzetgegevens uit de boekhouding van de vennootschap, maar binnen de systematiek van de TVL wordt daarmee geen rekening gehouden (vergelijk de uitspraak van het College van 20 december 2022, ECLI:NL:CBB:2022:819, onder 5.3, en de uitspraak van 25 april 2023, ECLI:NL:CBB:2023:205, onder 5.5).
Beroep op het vertrouwensbeginsel
6.1
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet de vennootschap in ieder geval aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de vennootschap in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
6.2
De vennootschap stelt in dit kader niet dat de minister een concrete toezegging heeft gedaan, maar dat (namens de minister) via de website van de RVO onjuiste dan wel onduidelijke informatie is verstrekt en zij daardoor op het verkeerde been is gezet.
Dat de vennootschap heeft aangenomen dat zij – gezien haar wijze van boekhouden – niet gehouden was om bij het invullen van de gevraagde omzetten uit te gaan van de in de aangiften omzetbelasting opgegeven omzetten, moet naar het oordeel van het College voor haar rekening blijven. Het gebruik van het woord ‘kunt’ (nu: ‘kon’) in combinatie met ‘de aangifte omzetbelasting’ op de website van de RVO is onvoldoende om aan te nemen dat de vennootschap daar redelijkerwijs het vertrouwen aan kon en mocht ontlenen dat zij de (kwartaal)omzetten aan de hand van haar eigen boekhouding mocht aantonen. Het College kan de minister volgen in zijn uitleg dat hij voor dit woordgebruik heeft gekozen, gelet op de situatie van ondernemers die niet voor hun gehele omzet aangifte doen voor de omzetbelasting.
6.3
Anders dan de vennootschap is het College van oordeel dat zowel uit de tekst van de TVL als uit de tekst op het aanvraagformulier afgeleid kan worden dat in de situatie dat een onderneming omzetbelasting betaalt over haar omzet, het omzetverlies op basis van die gegevens zal worden berekend. Voor de tekst van de TVL wordt verwezen naar het vijfde lid van respectievelijk de artikelen 2.2.2, 2.3.3 en 2.6.3, dat duidelijk vermeldt dat (verkort weergegeven) als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, als omzet wordt beschouwd het bedrag waarvoor zij aangifte doet voor de omzetbelasting.
In het aanvraagformulier, zowel dat voor de verlening van de subsidie als dat voor de vaststelling van de subsidie, wordt op verschillende plaatsen verwezen naar de btw en de btw-aangifte (met andere woorden: de aangifte omzetbelasting). In het aanvraagformulier voor de verlening van de subsidie wordt daarnaast specifiek benoemd van welke posten op het aangifteformulier omzetbelasting de ingevulde bedragen op het aanvraagformulier moeten worden overgenomen. Concrete aanwijzingen dat – in de situatie dat een onderneming aangifte omzetbelasting doet over haar totale omzet – kan worden aangesloten bij het omzetbegrip uit het jaarrekeningenrecht ontbreken. Ook de gestelde omstandigheid dat de Belastingdienst de wijze van boekhouden van de vennootschap accepteert, maakt het niet anders. Hier ligt niet de vraag voor of de vennootschap een en ander op juiste wijze in de boekhouding heeft opgenomen, maar of de vennootschap ervan mocht uitgaan dat de door haar gehanteerde omzetberekening door de minister moet worden gevolgd.
6.4
Tot slot gaat het beroep op de uitspraak van 18 oktober 2022 waar de vennootschap in dit verband (onder 3.3) naar verwijst hier niet op. Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen en anders dan in de zaak die heeft geleid tot die uitspraak, is hier geen sprake van het doen van een (aan de minister toe te rekenen) concrete toezegging en/of het verstrekken van onjuiste informatie.
6.5
Nu de vennootschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij uit toezeggingen, andere uitlatingen of gedragingen van de minister redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij de omzetten, in afwijking van het vijfde lid, van respectievelijk de artikelen 2.2.2, 2.3.3 en 2.6.3, van de TVL, mocht aantonen met andere gegevens dan met de aangiften omzetbelasting, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
Beroep op het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel
7 Het College ziet geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Als de minister de vennootschap er eerder op had gewezen dat bij de omzetberekening zou worden uitgegaan van de aangiften omzetbelasting, zou dit in de zaken die hier voorliggen namelijk niet tot een andere uitkomst hebben geleid. Nog buiten beschouwing gelaten of de minister gehouden was de vennootschap daarop te wijzen.
8 Voor zover de vennootschap betoogt dat zij als gevolg van de systematiek van de regeling en de strikte toepassing daarvan door de minister onevenredig wordt benadeeld, wordt het volgende overwogen.
Het College begrijpt dat de vennootschap de systematiek van de TVL als onredelijk ervaart vanwege de voor haar ongunstige uitwerking hiervan en dat zij het onverteerbaar vindt dat zij (mogelijk) subsidie misloopt als gevolg van het feit dat zij haar handelen – in goed vertrouwen – heeft afgestemd op de aanname dat voor bepaalde kwartalen geen recht op subsidie bestond.
De TVL bevat echter geen hardheidsclausule. Het doel van de TVL is om te voorkomen dat getroffen ondernemingen in de problemen komen door omzetverlies. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft kan alleen in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van de systematiek van de TVL. Naar het oordeel van het College heeft de vennootschap geen omstandigheden aangevoerd die daaronder vallen. De omstandigheid dat de vennootschap financieel nadeel lijdt als gevolg van de (lagere) vaststelling en/of dat de bedrijfsvoering hierdoor (negatief) wordt geraakt, maakt de bestreden besluiten op zichzelf niet onevenredig. De minister heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de minister terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst, zoals die volgen uit de aangiften omzetbelasting. De vennootschap heeft de juistheid van de gehanteerde aangiften omzetbelasting en de op grond van de daarin opgenomen omzetten berekende omzetverliezen niet betwist.
10 Uitgangspunt bij de vaststelling van een subsidie is dat het bestuursorgaan deze overeenkomstig de subsidieverlening vaststelt. De subsidie kan ook lager vastgesteld worden (artikel 4:46, eerste en tweede lid, van de Awb).
In wat de vennootschap heeft aangevoerd, ziet het College geen grond voor het oordeel dat de minister hier had moeten afzien van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb de subsidie in de zaak met zaaknummer 23/1566 op € 0,-, en in de zaken met de zaaknummers 22/2236, 23/1565 op een lager bedrag dan verleend, vast te stellen.
Wat betreft de terugvordering van de als voorschot aan de vennootschap uitbetaalde bedragen van € 6.522,21 (zaaknummer 22/2236) en € 200.506,16 (zaaknummer 23/1566), stelt het College vast dat daartegen geen gronden zijn aangevoerd.
11 Nu het College, zoals uit het bovenstaande volgt, oordeelt dat de subsidie voor Q1 van 2022 (zaaknummer 23/1566) terecht op € 0,- is vastgesteld, omdat voor die subsidieperiode geldt dat niet is voldaan aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies, en gesteld noch gebleken is dat de vennootschap nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit II (zaaknummer 22/2237), waarbij het bezwaar tegen de met het besluit van 9 mei 2022 verleende subsidie voor Q1 van 2022 ongegrond is verklaard, zal het beroep gericht tegen bestreden besluit II niet-ontvankelijk worden verklaard.
Slotsom
12 Het beroep tegen bestreden besluit II is niet-ontvankelijk. De beroepen tegen de bestreden besluiten I, III en IV zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het (bestreden) besluit van 19 september 2022 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het (bestreden) besluit van 19 augustus 2022 en de beroepen tegen de twee (bestreden) besluiten van 5 juni 2023 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
w.g. M.P. Glerum w.g. J.M. Baars

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:46, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder c
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Paragraaf 2.2. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2021
Artikel 2.2.a1, tweede lid
2. In de artikelen 2.2.1, tweede lid, onderdeel b, 2.2.3, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 2.2.3a, eerste lid, 2.2.3b, eerste lid, en 2.2.3c, eerste lid, staat:
– A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;
– B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;
– C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;
– D voor het subsidiepercentage, dat 85% bedraagt.
Artikel 2.2.1, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.2.2, eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2021.
5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.
6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
Artikel 2.2.3, eerste lid
1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 550.000 en wordt berekend op de volgende wijze:
A x B x C x D.
Artikel 2.2.10, eerste lid, tweede lid, aanhef en onder a, derde en vijfde lid
1. De getroffen MKB-onderneming vraagt de vaststelling van de subsidie aan voor 12 november 2021 met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:
a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;
3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.2.3.
5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.
Paragraaf 2.3. Subsidie vaste lasten voor de periode april, mei en juni 2021
Artikel 2.3.1, tweede lid
2. In de artikelen 2.3.2, tweede lid, onderdeel b, 2.3.4, eerste, derde, vierde en vijfde lid, en 2.3.5 staat:
– A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;
– B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;
– C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;
– D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.
Artikel 2.3.2, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.3.3, eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2021.
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
6. Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.
Artikel 2.3.4, eerste lid
1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 550.000 en wordt berekend op de volgende wijze:
A x B x C x D.
Artikel 2.3.12, eerste lid, tweede lid, aanhef en onder a, derde en vijfde lid
1. De getroffen MKB-onderneming vraagt uiterlijk op 8 maart 2022 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:
a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;
3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.3.4, eerste lid.
5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.
Paragraaf 2.6. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2022
Artikel 2.6.1, tweede lid
2.In de artikelen 2.6.2, tweede lid, onderdeel b, en 2.6.4, eerste, derde, vierde en vijfde lid, staat:
A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro's;
B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;
C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;
D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.
Artikel 2.6.2, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.6.3, eerste, tweede, vierde en vijfde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2022.
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
Artikel 2.6.4, eerste lid
1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 550.000 en wordt berekend op de volgende wijze:
A × B × C × D.
Artikel 2.6.11, eerste lid, tweede lid, aanhef en onder a, derde en vijfde lid
1. De getroffen MKB-onderneming vraagt uiterlijk op 1 februari 2023 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
2 Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:
a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;
3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.6.4, eerste lid.
5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.