ECLI:NL:CBB:2024:536

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
23/600
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 op € 0,- wegens onvoldoende omzetverlies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken had de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 25.025,91 teruggevorderd, omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het College heeft het beroep ongegrond verklaard.

De minister baseerde zijn beslissing op de gegevens van de Belastingdienst, waaruit bleek dat de onderneming niet aan de omzetverliescriteria voldeed. De onderneming voerde aan dat zij bij haar aanvraag was uitgegaan van de werkelijke omzet, zoals deze per week werd bijgehouden, en dat deze onderbouwing door het ministerie van Sociale Zaken was goedgekeurd voor de NOW-aanvragen. Het College oordeelde echter dat de minister terecht de omzet uit de aangifte omzetbelasting had gebruikt voor de berekening van het omzetverlies.

Het College heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat als een onderneming omzetbelasting betaalt over haar gehele omzet, de aangifte omzetbelasting gebruikt moet worden voor het bepalen van de omzet en het omzetverlies. Dit is een bewuste keuze van de regelgever om de uitvoerbaarheid van de TVL te waarborgen en de administratieve lasten te beperken. De onderneming had moeten begrijpen dat de TVL-regeling andere voorwaarden heeft dan de NOW-regeling. Het College concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies en dat de subsidie daarom op € 0,- kon worden vastgesteld.

De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/600
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 6 augustus 2022 heeft de minister de op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) aan de onderneming verleende subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 25.025,91 teruggevorderd.
Met het besluit van 19 januari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
De onderneming voert aan dat zij bij haar aanvraag is uitgegaan van de geschreven omzetten die per week worden bijgehouden. Dit is de werkelijke omzet. Deze onderbouwing van de omzet is door het ministerie van Sociale Zaken goedgekeurd in het kader van de NOW-aanvragen van de onderneming. De omzet die in de aangifte omzetbelasting is opgenomen, is gebaseerd op de ontvangen bedragen per kas en per bank in de betreffende periode. De onderneming vindt dat ook voor de TVL van de door haar bij de aanvraag opgegeven, werkelijke, omzet moet worden uitgegaan en niet van de omzet die uit de aangifte omzetbelasting blijkt.
Het College heeft al veel vergelijkbare zaken behandeld. Daarin heeft het telkens geoordeeld dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en het berekenen van het omzetverlies. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit een bewuste keuze van de regelgever is geweest, om zo de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken. Zie onder andere de uitspraken van het College van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5), 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:307) en 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323). [1] Ook in dit geval is het College van oordeel dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet die uit de aangifte omzetbelasting blijkt. Dat er bij de NOW-aanvragen van de onderneming wel is uitgegaan van de door de onderneming opgegeven omzet, leidt niet tot een ander oordeel. De NOW is een andere regeling met andere voorwaarden. Bovendien volgt zowel uit de TVL zelf als uit het aanvraagformulier, dat bij de berekening van het omzetverlies wordt uitgegaan van de omzet zoals die blijkt uit de aangifte omzetbelasting. De onderneming had daar dus van op de hoogte kunnen en moeten zijn. De minister heeft dan ook terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De minister mocht daarom gebruik maken van zijn bevoegdheid om de subsidie lager (op € 0,-) vast te stellen en het betaalde voorschot terug te vorderen.
5 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.