ECLI:NL:CBB:2024:536
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 op € 0,- wegens onvoldoende omzetverlies
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken had de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 25.025,91 teruggevorderd, omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het College heeft het beroep ongegrond verklaard.
De minister baseerde zijn beslissing op de gegevens van de Belastingdienst, waaruit bleek dat de onderneming niet aan de omzetverliescriteria voldeed. De onderneming voerde aan dat zij bij haar aanvraag was uitgegaan van de werkelijke omzet, zoals deze per week werd bijgehouden, en dat deze onderbouwing door het ministerie van Sociale Zaken was goedgekeurd voor de NOW-aanvragen. Het College oordeelde echter dat de minister terecht de omzet uit de aangifte omzetbelasting had gebruikt voor de berekening van het omzetverlies.
Het College heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat als een onderneming omzetbelasting betaalt over haar gehele omzet, de aangifte omzetbelasting gebruikt moet worden voor het bepalen van de omzet en het omzetverlies. Dit is een bewuste keuze van de regelgever om de uitvoerbaarheid van de TVL te waarborgen en de administratieve lasten te beperken. De onderneming had moeten begrijpen dat de TVL-regeling andere voorwaarden heeft dan de NOW-regeling. Het College concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies en dat de subsidie daarom op € 0,- kon worden vastgesteld.
De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.