ECLI:NL:CBB:2024:560

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
23/131
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van omzet door de minister in het kader van de regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 juli 2024, staat de vaststelling van de omzet van een onderneming centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de omzet vastgesteld op basis van de aangifte omzetbelasting. De onderneming, vertegenwoordigd door mr. J.C. Kotteman, is het niet eens met deze vaststelling en stelt dat er omzet is behaald die niet in de aangifte is opgenomen. De minister, vertegenwoordigd door W. Dam en mr. T. Khidous, heeft echter de omzet op de juiste manier bepaald, aldus het College. Het College oordeelt dat de onderneming niet aannemelijk heeft gemaakt dat er omzet is behaald die niet uit de aangifte blijkt. Bovendien wordt opgemerkt dat het bedrag dat de onderneming heeft ontvangen voor de levering van aandelen, dat als een lening in de administratie is opgenomen, niet als omzet kan worden aangemerkt. Het College benadrukt dat mogelijk toekomstig omzetverlies niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVL-regeling. De uitspraak verwijst ook naar een eerdere zaak tussen dezelfde partijen over de subsidie voor het vierde kwartaal van 2021, waarin een vergelijkbare kwestie aan de orde was. De beslissing van het College is dat het beroep van de onderneming ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/131
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024

Rechter: mr. W.J.A.M. van Brussel

Griffier: mr. A. Verhoeven

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] , (de onderneming), waarvoor aanwezig is mr. J.C. Kotteman, [naam 2] en [naam 3]
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door W. Dam en mr. T. Khidous

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Deze zaak draait om de vaststelling van de omzet van de onderneming. Die heeft de minister vastgesteld aan de hand van de aangifte omzetbelasting. De onderneming is het hier niet mee eens. Zij vindt dat er omzet is gemaakt waarvoor geen aangifte voor de omzetbelasting hoeft te worden gedaan.
2. Het college oordeelt hierover niet anders dan in de eerdere zaak tussen partijen over de subsidie voor Q4 2021 (uitspraak van 29 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:693).
3. Het College oordeelt dat de minister de omzet op de juiste manier heeft bepaald, door te kijken naar de aangifte omzetbelasting. De onderneming heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij omzet heeft behaald die niet uit de aangifte omzetbelasting blijkt. Het bedrag dat de onderneming heeft ontvangen voor de levering van aandelen en dat als een lening in de administratie is opgenomen, is geen omzet.
4. Mogelijk toekomstig omzetverlies komt niet voor subsidie in aanmerking op grond van de TVL.
5. Dat de onderneming wel een uitkering op grond van de regeling Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren (TOGS) heeft ontvangen, is niet van belang. De TOGS is een andere regeling dan de TVL met andere toekenningsvoorwaarden.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. A. Verhoeven