De minister heeft subsidies aan de onderneming verleend voor Q2 en Q4 van 2021. Bij de berekening van de hoogte van de subsidies is de minister uitgegaan van het vaste lastenpercentage dat hoort bij SBI-code 79.90 (Informatieverstrekking op het gebied van toerisme en reserveringsbureaus) (6%). Met deze SBI-code stond de onderneming op
15 maart 2020 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
De onderneming stelt dat SBI-code 93.29.9 (Overige recreatie (rest)(geen jachthavens)) beter past bij haar feitelijke activiteiten. De minister had de hoogte van de subsidies daarom moeten berekenen aan de hand van het vaste lasten percentage dat bij die SBI-code hoort (34%). De onderneming voert aan dat de omschrijving ‘informatieverstrekking op het gebied van toerisme’ de indruk wekt dat zij een reisbureau is, maar daar is geen sprake van. Ook is zij geen reserveringsbureau. De onderneming is onder meer promotor en organisator van vrijetijdsactiviteiten, die zij voor een groot deel zelf organiseert. Zij creëert zelf evenementen en stelt pakketten op maat samen, iets wat beter past SBI-code 93.29.9.
De minister stelt zich op het standpunt dat de feitelijke activiteiten van de onderneming op en sinds 15 maart 2020 goed aansluiten bij SBI-code 79.90 en niet bij SBI-code 93.29.9. Uit de grootboekkaarten, facturen en jaarrekeningen die de onderneming heeft overgelegd, blijkt dat haar omzet bestaat uit het inkopen en verkopen van tickets. De overgelegde facturen bevatten omschrijvingen van activiteiten die online door verschillende partijen worden aangeboden als pakket. Daar komt bij dat de onderneming geen medewerkers in dienst heeft, zodat het de minister niet duidelijk is hoe zij dit soort activiteiten zelf zou kunnen organiseren. Ook uit de jaarrekening van 2019 maakt de minister op dat de belangrijkste activiteiten van de onderneming bestaan uit de aan- en verkoop van toegangsbewijzen voor allerlei evenementen en daarmee samenhangende dienstverleningen. Dit sluit ook goed aan op de bedrijfsnaam van de onderneming. De minister concludeert dat van het organiseren van evenementen geen sprake is, maar slechts van het inkopen van bepaalde pakketten die worden doorverkocht aan de afnemers van de onderneming.
Het College is gelet op de overgelegde stukken en de toelichting van de onderneming tijdens de zitting van oordeel dat SBI-code 93.29.9 beter past bij haar feitelijke activiteiten dan SBI-code 79.90. De onderneming doet meer dan alleen het in- en verkopen van tickets. Zij stelt evenementen op maat samen, vaak voor grote bedrijven. Anders dan de minister betoogt, is geen sprake van kant en klare pakketten die zij slechts doorverkoopt. Als voorbeeld heeft de onderneming een factuur overgelegd waaruit blijkt dat zij voor een Duits bedrijf een bezoek aan de finale van de Europa League in Sevilla heeft georganiseerd. De reis begon met een dagje Gibraltar, met onder ander een boottocht. De volgende dag kregen de klanten eerst een diner, daarna bezochten ze de voetbalwedstrijd en er volgde ook nog een gesprek met een voetballer. Tijdens de zitting heeft de onderneming toegelicht dat er met dit soort evenementen ook altijd iemand van de onderneming mee gaat om alles in goede banen te leiden. De onderneming heeft in Nederland inderdaad geen werknemers in dienst, maar wel bij haar Duitse zusteronderneming. Volgens de omschrijving van SBI-code 93.29.9 omvat deze onder andere “het organiseren van (personeels-)feesten, bruiloften, partijen, uitstapjes waarbij de verzorging zoals vervoer, horeca e.d. wordt uitbesteed” en “overkoepelende, voorlichtende, adviserende en coördinerende activiteiten op het gebied van recreatie”. Dit past naar het oordeel van het College beter bij de activiteiten van de onderneming dan SBI-code 79.90, die onder andere “de verkoop van reisbiljetten”, “reisleiders en gidsen; verzorgen van rondleidingen” en “verkoopkantoren van toegangskaarten voor kunstbeoefening en culturele evenementen” omvat.
De beroepen zijn gegrond en het College vernietigt de bestreden besluiten. De minister zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak. Het College stelt hiervoor een termijn van vier weken. Het College ziet geen aanleiding om zelf in de zaken te voorzien, omdat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de subsidies te berekenen.
Het College veroordeelt de minister in de door de onderneming gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.750,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting; waarde per punt € 875,- en wegingsfactor 1).