Op 30 september 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/947. De zaak betreft een beroep van [naam 1] B.V. tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag voor de vaste lasten financiering in het kader van de COVID-19-regeling voor het eerste kwartaal van 2022. De aanvraag kon worden ingediend van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022, maar de onderneming heeft deze pas op 21 april 2022 ingediend. Het College heeft vastgesteld dat de aanvraag buiten de gestelde termijn is ingediend en dat de afwijzing van de aanvraag door de minister van Economische Zaken niet onevenredig is.
Het College heeft overwogen dat, hoewel de aanvraagperiode voor dit kwartaal korter was dan voor eerdere kwartalen, dit niet onrechtmatig is. De eigenaar van de onderneming had weliswaar corona, maar er is niet aangetoond dat hij gedurende de gehele aanvraagperiode niet in staat was om een aanvraag in te dienen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel is door het College als onvoldoende concreet beoordeeld, waardoor dit beroep niet slaagt.
De uitspraak van het College is een mondelinge uitspraak, waarbij het beroep van [naam 1] B.V. ongegrond is verklaard. De beslissing is vastgelegd in een proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.