ECLI:NL:CBB:2024:772

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
23/805
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en omzetbepaling in het kader van de TVL-subsidie

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 10 oktober 2024, staat de vaststelling van de omzet van een onderneming centraal. De onderneming, vertegenwoordigd door [naam 3], is het niet eens met de door de minister van Economische Zaken vastgestelde omzet, die gebaseerd is op de aangifte omzetbelasting. De minister heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een omzetverlies van 30%, wat vereist is voor het verkrijgen van de TVL-subsidie. De onderneming betwist dat een creditfactuur mag worden meegerekend bij de omzetbepaling voor de subsidieperiode.

Het College oordeelt dat de minister de omzet op de juiste manier heeft vastgesteld, door te kijken naar de aangifte omzetbelasting van het tweede kwartaal van 2021. Hierdoor komt de onderneming niet in aanmerking voor de subsidie. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen, omdat het enkel opvragen van de administratie geen toezegging inhoudt dat de minister de omzetcijfers uit deze administratie zal gebruiken.

Daarnaast heeft de onderneming een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het College stelt vast dat de termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase met ongeveer zeven maanden is overschreden. De minister en de Staat worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de onderneming, evenals een proceskostenvergoeding voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak wordt ondertekend door de rechter, mr. W.J.A.M. van Brussel, terwijl de griffier verhinderd is om de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/805
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2024

Rechter: mr. W.J.A.M. van Brussel

Griffier: mr. A. Verhoeven

Partijen

[naam 1] ,handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] , (de onderneming), waarvoor aanwezig is [naam 3]
en
de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. S.F. Hu en mr. H.G. Wammes
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling aan de onderneming van een vergoeding voor immateriële schade van € 857,14;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan de onderneming van een vergoeding voor immateriële schade van € 142,86;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de stichting voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 218,75;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van de stichting voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 218,75.

Overwegingen

2. Deze zaak draait om de vaststelling van de omzet van de onderneming. Die heeft de minister vastgesteld aan de hand van de aangifte omzetbelasting. De onderneming is het hier niet mee eens. Zij vindt dat een creditfactuur niet mag worden meegerekend bij het bepalen van de omzet van de subsidieperiode.
3. De onderneming doet aangifte voor de omzetbelasting over haar omzet. De TVL biedt, zoals het College al vaker heeft geoordeeld, dan voor de vaststelling van de omzet in de subsidieperiode geen grondslag om af te wijken van de omzet zoals volgt uit de aangifte omzetbelasting. Het College oordeelt daarom dat de minister de omzet op de juiste manier heeft bepaald, door te kijken naar de aangifte omzetbelasting van de onderneming over Q2 van 2021.
4. Dit betekent dat met de omzetcijfers uit de aangifte omzetbelasting van de onderneming in de hand, de minister terecht heeft geconcludeerd dat het omzetverlies minder is dan het vereiste minimum van 30%. De onderneming komt daardoor niet in aanmerking voor een subsidie.
5. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Enkel het opvragen van de administratie van de onderneming houdt niet een toezegging in dat de minister zal uitgaan van de omzetcijfers uit deze administratie.
6. De minister heeft de TVL-subsidie terecht vastgesteld op nihil. Het beroep is ongegrond en de minister hoeft in de beroepszaak geen proceskosten te vergoeden.
7. De onderneming heeft een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en verzocht om schadevergoeding. In een procedure als deze geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De minister heeft het bezwaarschrift op 21 maart 2022 ontvangen. Het College stelt vast dat op het moment van deze uitspraak de termijn van twee jaar met ongeveer 7 maanden is overschreden. Van factoren die aanleiding geven om de overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. De onderneming heeft daarom recht op € 1.000,- schadevergoeding. De overschrijding is voor 6/7 toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor 1/7 aan de rechterlijke fase. Het College veroordeelt daarom de minister en de Staat tot betaling van schadevergoeding.
8. De onderneming krijgt een proceskostenvergoeding voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze bedraagt
€ 437,50, voor de helft door de Staat en voor de helft door de minister te betalen. De reiskosten van de gemachtigde komen niet voor vergoeding in aanmerking. De familierelatie tussen de ondernemer en de gemachtigde staat er niet aan in de weg dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
w.g. W.J.A.M. van Brussel de griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen