ECLI:NL:CBB:2024:851

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/1336
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek subsidie COVID-19, afwijzing door minister, geen nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 november 2024 uitspraak gedaan in het kader van een herzieningsverzoek van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken. De onderneming had eerder een subsidie ontvangen op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. Het herzieningsverzoek werd ingediend na een afwijzingsbesluit van de minister van 31 januari 2023, waarin de minister het verzoek om herziening van het eerder vaststellingsbesluit van 5 augustus 2022 afwees. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond in een besluit van 18 april 2024.

Het College heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een oordeel te komen. De onderneming voerde aan dat er een fout was gemaakt bij het invullen van de omzet in het vaststellingsverzoek, wat leidde tot een onjuiste vaststelling van de subsidie. De onderneming stelde dat deze fout niet tijdig kon worden gecorrigeerd, omdat het vaststellingsbesluit alleen digitaal beschikbaar was en niet tijdig was opgemerkt.

Het College oordeelde echter dat de minister het herzieningsverzoek terecht had afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De onderneming was al op de hoogte van de fout bij het indienen van het vaststellingsverzoek en had dit in bezwaar kunnen aanvoeren. De omstandigheid dat het bestreden besluit financiële gevolgen had voor de onderneming was onvoldoende om het verzoek te honoreren. Het College verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1336
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 31 januari 2023 (afwijzingsbesluit) heeft de minister het herzieningsverzoek van de onderneming afgewezen. De onderneming had herziening gevraagd van het besluit van de minister van 5 augustus 2022 (vaststellingsbesluit). In dat besluit is de eerder verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 vastgesteld en een gedeelte van het betaalde voorschot teruggevorderd.
Met het besluit van 18 april 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2. De minister heeft het herzieningsverzoek afgewezen, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het College zal, aan de hand van wat de ondernemer daarover aanvoert, onderzoeken of de minister zich terecht op dat standpunt heeft gesteld. Als dit zo is, dan kan het de afwijzing van het verzoek om terug te komen op het (onherroepelijk geworden) vaststellingsbesluit in beginsel dragen. Dat is slechts anders als het besluit om niet terug te komen op het vaststellingsbesluit evident onredelijk is
3. De onderneming voert aan dat zij op 20 juli 2022 in haar vaststellingsverzoek een fout heeft gemaakt bij het invullen van de omzet over de subsidieperiode. Het bedrag in de aangifte omzetbelasting is juist, maar zij heeft dit bedrag verkeerd overgenomen in het aanvraagformulier. Dit heeft zij de volgende dag opgemerkt en gemeld bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), maar het verzoek kon niet meer gewijzigd worden. De RVO gaf aan dat de fout waarschijnlijk wel uit een controle naar voren zou komen en dan zou leiden tot een afwijzing. Dit was echter niet het geval, de subsidie is vastgesteld aan de hand van de op het aanvraagformulier ingevulde gegevens en dus niet op basis van de gegevens uit de bij de Belastingdienst ingediende aangifte omzetbelasting. Doordat het vaststellingsbesluit alleen was in te zien via het digitale portaal en niet is toegezonden of uitgereikt, heeft de onderneming dit te laat gezien en was de bezwaartermijn inmiddels verstreken. Het gevolg van deze evidente verschrijving en het niet duidelijk kenbaar maken van het vaststellingsbesluit, is een verlies voor de onderneming van meer dan € 10.000,-. Dat is dusdanig groot dat het besluit in redelijkheid moet worden herzien.
4. Het College is van oordeel dat de minister het herzieningsverzoek heeft mogen afwijzen, omdat de onderneming geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht. De onderneming was er direct na het indienen van haar vaststellingsverzoek al van op de hoogte dat zij een fout had gemaakt bij het invullen daarvan. Dit kan niet worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid, omdat de onderneming dit in bezwaar tegen het vaststellingsbesluit had kunnen aanvoeren. Uit het vaststellingsbesluit blijkt namelijk dat de minister de subsidie heeft vastgesteld op basis van omzetgegevens die volgens de onderneming onjuist zijn. De gemachtigde van de onderneming heeft uitgelegd waarom geen bezwaar is gemaakt. Hij heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat hij wel notificatieberichten heeft ontvangen van de RVO als er nieuwe besluiten klaarstaan, maar dat de naam van de klant daar niet bijstaat. Daardoor kon hij niet in één oogopslag zien over welk besluit het notificatiebericht ging. Hij heeft het vaststellingsbesluit pas gezien nadat de termijn om bezwaar te maken al was verstreken. Deze omstandigheid komt evenwel voor rekening en risico van de onderneming. Een herzieningsverzoek is namelijk niet bedoeld om eerdere procedurele omissies te herstellen. Het College is dus van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en acht het afwijzingsbesluit ook niet evident onredelijk. De enkele omstandigheid dat het bestreden besluit financiële gevolgen heeft voor de onderneming, is daarvoor onvoldoende.
5. Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.