ECLI:NL:CBB:2024:882

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
23/992
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 op € 0,- door de minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de subsidie voor het eerste kwartaal van 2022 op € 0,- door de minister van Economische Zaken. De minister had op 27 oktober 2022 besloten om de subsidie vast te stellen op € 0,- en het betaalde voorschot van € 45.515,26 terug te vorderen, omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. Het bestreden besluit van 23 februari 2023 verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond.

De onderneming, die actief is in de podiumkunsten en als artiestenbemiddelaar optreedt, stelde dat de minister ten onrechte was uitgegaan van de omzet zoals deze blijkt uit de aangifte omzetbelasting. De onderneming voerde aan dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met haar eigen administratie en dat de hoorzitting niet correct was verlopen. Het College oordeelde dat de minister terecht de aangifte omzetbelasting had gebruikt voor de vaststelling van de omzet en het omzetverlies, en dat de onderneming niet had aangetoond dat zij door de gang van zaken tijdens de hoorzitting in haar belangen was geschaad.

Het College heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor de berekening van de omzet. De onderneming kon niet aantonen dat er sprake was van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep werd dan ook ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/992
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. M. Disseldorp)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 27 oktober 2022 heeft de minister de subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 45.515,26 teruggevorderd.
Met het besluit van 23 februari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2. De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
3. De onderneming is producent van podiumkunst en treedt op als artiestenbemiddelaar. Zij organiseert zogenoemde ‘corporate events’. Voor een groot deel van de door haar geleverde diensten verstuurt zij vooraf een factuur. Deze factuur wordt ook (deels) voorafgaand aan het evenement betaald, zodat de onderneming de artiesten die zij inhuurt tijdig kan betalen. Door deze manier van factureren wijkt de daadwerkelijke kwartaalomzet af van de omzet die voor dat betreffende kwartaal wordt opgegeven in de aangifte omzetbelasting. De onderneming stelt dat de minister uit had moeten gaan van de omzet zoals die blijkt uit haar eigen administratie. Verder voert de onderneming aan dat zij tijdens de hoorzitting onvoldoende haar standpunten en rechtspositie naar voren heeft kunnen brengen, omdat deze werd geleid door een medewerker die duidelijk niet in de materie thuis was. Ook heeft de onderneming na afloop geen verslag van de hoorzitting ontvangen, zodat zij daarop niet heeft kunnen reageren. Ten slotte stelt de onderneming dat de manier waarop de minister haar aanvraag heeft afgehandeld in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.1
Het College heeft al veel vergelijkbare zaken behandeld. Daarin heeft het telkens geoordeeld dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en de berekening van het omzetverlies. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit een bewuste keuze van de regelgever is geweest, om zo de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken. Zie onder andere de uitspraken van het College van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5), 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:306) en 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323). [1] Ook in dit geval is het College van oordeel dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet die uit de aangifte omzetbelasting blijkt. Dat betekent dat de minister er bij de berekening van het omzetverlies terecht geen rekening mee heeft gehouden dat (een deel van) de via de aangifte omzetbelasting aan de Belastingdienst opgegeven omzet eigenlijk betrekking heeft op andere kwartalen. Alleen als een onderneming niet over haar hele omzet omzetbelasting betaalt, kan worden gekeken naar de financiële administratie van de onderneming (artikel 2.6.3, vijfde lid, tweede volzin, van de TVL). Die situatie is hier niet aan de orde.
4.2
Artikel 7:7 van de Awb bevat het voorschrift dat van de hoorzitting een verslag wordt gemaakt. In de Awb staat echter geen wettelijke verplichting om het verslag aan de belanghebbende toe te zenden. Het verslag van de hoorzitting zit in het dossier dat het College van de minister heeft ontvangen. Niet is gebleken dat wat tijdens de hoorzitting door de onderneming naar voren is gebracht, niet bij de beoordeling van het bezwaar is betrokken. Het College is verder van oordeel dat niet is gebleken dat de onderneming door het verloop van de hoorzitting in haar belangen is geschaad.
4.3
Van strijd met één van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is het College ook niet gebleken. Dat de minister een toelichting op de omzetgegevens heeft gevraagd, betekent niet dat hij vervolgens niet meer mocht uitgaan van de gegevens van de Belastingdienst. De minister heeft in het bestreden besluit gemotiveerd toegelicht waarom hij dat heeft gedaan. Van strijd met het zorgvuldigheids-, motiverings-, of rechtszekerheidsbeginsel is daarom geen sprake. De enkele opmerking dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen die bekend zijn bij de gemachtigde van de onderneming, is onvoldoende om te kunnen spreken van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5 Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.De uitspraken van het College zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.