Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
Rechter: mr. B. Bastein
Partijen
[naam 2], te [plaats] (de ondernemer), voor wie aanwezig is [naam 3]
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Op 5 november 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 23/1798, 23/1799, 23/1800 en 23/1801. De ondernemer, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van de minister van Economische Zaken met betrekking tot de regeling voor subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De ondernemer stelde dat hij recht had op dwangsommen, omdat de minister te laat had beslist op zijn bezwaren.
Het College oordeelde dat, hoewel de beslissingen van de minister inderdaad te laat waren genomen, de ondernemer geen recht had op dwangsommen. Dit was gebaseerd op de overweging dat de minister de bezwaren van de ondernemer kennelijk ongegrond had verklaard. Volgens de relevante wetgeving, specifiek artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 7:14 van de Algemene wet bestuursrecht, is er in dat geval geen dwangsom verschuldigd.
Daarnaast werd het beroep van de ondernemer op het gelijkheidsbeginsel verworpen. Het College concludeerde dat de besluiten waar de ondernemer naar verwees niet vergelijkbaar waren met zijn situatie. Uiteindelijk verklaarde het College de beroepen ongegrond, wat betekent dat de ondernemer niet in het gelijk werd gesteld en geen recht had op de gevraagde dwangsommen.