ECLI:NL:CBB:2024:895

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
23/1215
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidie vaste lasten COVID-19 op basis van omzetverlies

Op 14 oktober 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1215. De zaak betreft een beroep van [naam 1] B.V. tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken om de subsidie voor het vierde kwartaal van 2021, op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), vast te stellen op € 0,-. De minister heeft deze beslissing genomen omdat de onderneming niet voldeed aan de vereiste van een omzetverlies van ten minste 20%.

De minister baseerde zijn beslissing op gegevens van de Belastingdienst en de administratie van de onderneming. De onderneming betoogde dat de minister de omzet van consumptiemunten, die in het kwartaal van verkoop (Q4 van 2019) waren uitgegeven, ook moest meetellen bij de berekening van de omzet. Het College oordeelde echter dat consumptiemunten pas als omzet kunnen worden beschouwd in het kwartaal waarin ze worden ingeleverd. Dit betekent dat de omzet van consumptiemunten niet meetelt in de referentieperiode van de verkoop, omdat het onduidelijk is wat het tarief van de omzetbelasting is op het moment van uitgifte.

Het College concludeerde dat er geen sprake was van een omzetverlies van ten minste 20%, waardoor de subsidie terecht op € 0,- was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van griffier mr. M. Ettema, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1215
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2024

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. M. Ettema

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming),

vertegenwoordigd door drs. G.M. Kamps en waarvoor aanwezig is [naam 2]
en

de minister van Economische Zaken,

vertegenwoordigd door mr. W. Dam en mr. P. van Veen

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De minister heeft de subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,-, omdat de onderneming niet een omzetverlies van ten minste 20% heeft geleden. De minister heeft voor de berekening van de omzet gebruik gemaakt van de gegevens van de Belastingdienst en omzet opgeteld uit de administratie. Volgens de onderneming moet de minister de omzet van consumptiemunten nog optellen bij de omzet in het kwartaal waarin de munten verkocht zijn (Q4 van 2019).
2 Het College oordeelt dat de minister terecht het standpunt inneemt dat consumptiemunten pas omzet zijn in het kwartaal waarin de munten worden ingeleverd. Bij de uitgifte daarvan is niet op voorhand duidelijk wat het tarief van de omzetbelasting is van het met de munt aan te kopen goed is. Daarom maken consumptiemunten geen onderdeel uit van de omzet in de referentieperiode op het moment van de verkoop, maar op het moment van inleveren. Bij het inleveren is sprake van een opbrengst uit de levering van een goed zoals bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, van de TVL.
3 Daardoor is geen sprake van een geleden omzetverlies van ten minste 20% en is de subsidie vastgesteld op € 0,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
B. Bastein M. Ettema