ECLI:NL:CBB:2024:897

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
23/1348
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 voor Q4 2021 en de toepassing van jaarrekeningrecht

Op 14 oktober 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1348. De zaak betreft een beroep van [naam 1] B.V. tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken had de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet kon aantonen dat zij een omzetverlies van ten minste 20% had geleden. De onderneming stelde dat de minister het jaarrekeningrecht moest toepassen vanwege een wijziging in hun factureringswijze.

Het College oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat hij niet verplicht was om het jaarrekeningrecht toe te passen bij de omzetbepaling. De datum van de factuur is leidend voor de omzettoerekening, en de minister hoefde geen rekening te houden met de boekhoudkundige keuzes van de onderneming. De minister verduidelijkte dat de subsidieverlening voor Q4 2020, waarbij wel rekening was gehouden met de boekhoudkundige keuze, een eenmalige fout was. Het College concludeerde dat het rechtszekerheidsbeginsel niet was geschonden door de minister.

Daarnaast werd het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat de onderneming niet had aangetoond dat er toezeggingen of uitlatingen van de overheid waren gedaan die hen deden geloven dat de subsidie voor Q4 2021 op dezelfde wijze zou worden berekend als voor Q4 2020. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, aangezien het College oordeelde dat een bestuursorgaan niet verplicht is om een eerder gemaakte fout te herhalen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van griffier mr. M. Ettema.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1348
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2024

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. M. Ettema

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming), vertegenwoordigd door mr. H. van der Heijden en waarvoor aanwezig zijn: [naam 2] en [naam 3]
en
de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. W. Dam en mr. P. van Veen

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De minister heeft de subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde subsidiekwartaal (Q4) van 2021 afgewezen, omdat uit de door de onderneming aangeleverde gegevens niet is gebleken dat de onderneming een omzetverlies van ten minste 20% heeft geleden. De onderneming vindt dat de minister het jaarrekeningenrecht moet toepassen vanwege een wijziging in de manier van factureren.
2 Het College oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet gehouden is het jaarrekeningrecht toe te passen bij het bepalen van de omzet. Bij de berekening van de omzet is de datum van de factuur leidend voor de periode waar de omzet aan moet worden toegerekend. Daarbij hoeft de minister geen rekening te houden met de boekhoudkundige, tussentijds gemaakte keuze van de onderneming om geleverde diensten voor- of achteraf te factureren.
3 De minister heeft toegelicht dat die subsidieverlening voor Q4 van 2020, waarbij wel rekening is gehouden met de boekhoudkundige keuze van de onderneming, een eenmalige fout is. Dan geldt in beginsel dat het rechtszekerheidsbeginsel niet is geschonden bij het niet herhalen daarvan. De onderneming heeft geen contact gehad waaruit volgt dat de minister de subsidie voor Q4 van 2021 op dezelfde wijze zou berekenen. Het eerdere contact met de onderneming ging namelijk over Q4 van 2020. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
4 Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet. De onderneming heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de minister de subsidie voor Q4 van 2021 op dezelfde wijze als voor Q4 2020 zou berekenen.
5 Tot slot slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Volgens de rechtspraak van het College strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een bestuursorgaan (de minister) gehouden is een eerder gemaakte fout te herhalen. Op grond daarvan hoefde de minister de foutief verleende subsidie voor Q4 van 2020 niet te herhalen met een subsidieverlening voor Q4 van 2021.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
w.g. B. Bastein w.g. M. Ettema