ECLI:NL:CBB:2025:122

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
22/500
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete opgelegd aan slachthuis wegens overtredingen Wet dieren

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 6.500,- was opgelegd wegens twee overtredingen van de Wet dieren. De eerste overtreding betrof het niet tijdig doden van een varken na bedwelming, waardoor het dier onnodig lijden werd aangedaan. De tweede overtreding was het ontbreken van adequate back-upapparatuur tijdens de bedwelmingsactiviteiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden. Het College matigde de boete met 10% tot € 5.850,-. Het College bevestigde dat de overtredingen afzonderlijk beboetbaar zijn en dat er geen sprake was van een dusdanige samenhang tussen de overtredingen die aanleiding gaf tot matiging van de boete. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de bedrijfsexploitant om te zorgen voor adequate procedures en apparatuur om onnodig lijden van dieren te voorkomen. De uitspraak werd gedaan op 4 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2025 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: F.Th.M. Peters),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2022, kenmerk 20/6588, in het geding tussen

[naam 1]

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselkwaliteit en Natuur,

(gemachtigden: mr. M.M.J. Hunting en J.J.A. Theeuwes).

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:1090) (aangevallen uitspraak).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen. Namens [naam 1] was verder aanwezig [naam 2] .

Grondslag van het geschil

1.1
Op 31 mei 2019 heeft een toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie uitgevoerd bij het slachthuis van [naam 1] in [plaats] .
1.2
De toezichthouder bevond zich in het kader van regulier toezicht in de vuile slachthal bij het steken van de varkens. In het rapport van bevindingen van 17 juni 2019 heeft de toezichthouder beschreven dat hij zag dat de medewerker die de varkens moet steken niet op zijn plek was. Een varken dat uit de gasbedwelmingsmachine kwam en vervolgens aan één poot werd opgehangen werd door de afwezigheid van de steker niet direct gestoken. De toezichthouder beschrijft dat hij zag dat het varken bijkwam uit de verdoving.
De toezichthouder beschrijft verder dat hij zag dat de elektrische tang die op de kop van het varken werd geplaatst met de bedoeling het dier te bedwelmen, niet werkte; er kwam geen stroomstoot van af. De chef van de slachthal gaf aan de toezichthouder aan dat de tang stuk was sinds de vorige dag. De toezichthouder stelt vast dat het penschiettoestel – dat dient als back-upapparatuur – niet aanwezig was. Het moest gehaald worden in het kantoor, wat meerdere minuten in beslag nam. Daarna moest het toestel nog uit de verpakking worden gehaald en in elkaar gedraaid voordat het varken kon worden geschoten. De toezichthouder komt op grond van zijn waarnemingen tot de conclusie dat het dier hierdoor ernstig vermijdbaar lijden is berokkend.
Het College verwijst voor de uitgebreidere weergave van het rapport van bevindingen naar de aangevallen uitspraak onder 1.
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen in dit rapport heeft de minister aan [naam 1] bij besluit van 10 januari 2020 (boetebesluit) een boete van in totaal € 6.500,- opgelegd voor de volgende beboetbare feiten:
“1. Een varken werd niet uitsluitend gedood nadat het was bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De eenvoudige bedwelming werd niet zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, waardoor de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid niet werd aangehouden tot bij het dier de dood was ingetreden. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat het dier elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard.”
Volgens de minister heeft [naam 1] daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren in samenhang met artikel 3, eerste lid en artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) 1099/2009. De minister heeft [naam 1] hiervoor een boete opgelegd van € 4.000,-. Dit is een verhoogd boetebedrag omdat sprake is van recidive.
“2. De bedrijfsexploitant zorgt er niet voor dat er tijdens bedwelmingsactiviteiten onmiddellijk en ter plekke adequate back-upapparatuur beschikbaar is die wordt ingezet bij een storing in de oorspronkelijk gebruikte bedwelmingsapparatuur.”
Volgens de minister heeft [naam 1] daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren in samenhang met artikel 3, eerste lid en artikel 9, tweede lid, van Verordening (EG) 1099/2009. De minister heeft [naam 1] hiervoor een boete opgelegd van € 2.500,-.
1.4
Met het besluit van 4 november 2020 (beslissing op bezwaar), heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard.
2.2
De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
“4.2. Verweerder heeft in de besluitvorming als eerste overtreding aangemerkt dat het
bewustzijnsverlies niet aanhield totdat het dier dood was (het varken knipperde met de ogen en probeerde zich op te richten) en als tweede overtreding dat er geen goed werkende elektrische tang aanwezig was en dat het penschiettoestel dat als back-upapparatuur moest
dienen niet klaar stond voor gebruik (het moest uit een naburig kantoor worden gehaald en
het zat nog in de verpakking). De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er sprake
is van twee aparte overtredingen. De rechtbank betrekt hierbij dat uit het rapport van
bevindingen blijkt dat de toestand van bewusteloosheid niet aanhield totdat het dier dood
was omdat de steker niet op zijn werkplek aanwezig was en de varkens daardoor niet
werden gestoken. Uit het rapport blijkt niet dat de toestand van bewusteloosheid niet
aanhield doordat het penschiettoestel niet klaar stond voor gebruik. De beroepsgrond slaagt
daarom niet.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beoordeling van de overtreding
3.1
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
[naam 1] voert in hoger beroep als enige grond aan dat de rechtbank (onder 4.2 van de uitspraak) ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van twee aparte overtredingen. Volgens [naam 1] is er een zodanige verwevenheid tussen beide feiten dat [naam 1] daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Daarbij verwijst zij naar artikel 4, eerste lid van Verordening (EG) 1099/2009 waaruit volgt dat het steken en laten verbloeden van een varken terwijl het dier niet of onvoldoende verdoofd is, verboden is. In dit geval heeft de ter plekke aanwezige chef van de slachthal, toen deze constateerde dat het dier onvoldoende verdoofd leek, onmiddellijk de verdooftang ter hand genomen om het dier na te bedwelmen. Als er een goed functionerend apparaat aanwezig was geweest, dan was het varken adequaat bedwelmd en was deze bedwelming onmiddellijk gevolgd door het steken van het varken. Omdat het steken van een onverdoofd varken verboden is, vloeit volgens [naam 1] overtreding 2 logischerwijze voort uit overtreding 1. [naam 1] verzoekt het College daarom de minister te gelasten de boete opgelegd voor overtreding 1 van € 4.000,- aan haar terug te betalen. Op de zitting heeft [naam 1] nog aangevoerd zeer nauwgezet de protocollen te volgen en dat niet de verdooftang maar het penschiettoestel (schietmasker) als back-up wordt gebruikt. Dat penschiettoestel is een vuurwapen en mag, met het oog op geldende regelgeving, niet geladen naast de band aanwezig zijn maar moet ongeladen in een kluis worden bewaard. Geschikte back-upapparatuur was dan ook aanwezig, maar moest wel eerst worden gehaald.
3.3
De minister voert aan dat er in feite zelfs sprake is van drie overtredingen, namelijk overtreding van artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste lid en artikel 9, tweede lid van Verordening (EG) 1099/2009. De minister benadrukt verder dat er in dit geval beslist geen sprake is van één gedraging die tot een overtreding van meerdere wettelijke voorschriften heeft geleid. Het zijn twee losse overtredingen. Zowel het niet aanhouden van de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid totdat bij het varken de dood was ingetreden door het varken niet tijdig te steken, als ook het niet beschikbaar hebben van adequate back-upapparatuur ter plekke die kan worden ingezet bij een storing in de oorspronkelijk gebruikte bedwelmingsapparatuur, zijn volgens de minister los van elkaar staande gedragingen.
3.4
Het College stelt vast dat in hoger beroep de relevante feiten niet zijn weersproken. Het College sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat sprake is van twee aparte overtredingen.
3.4.1
Ten aanzien van de waarneming van de toezichthouder dat het varken na te zijn bedwelmd niet direct werd gestoken omdat de steker niet op zijn plaats was, dat het varken daarna bijkwam terwijl het aan één poot hing en dat het dier niet daarna zo spoedig mogelijk is bedwelmd, is sprake van een overtreding van artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) 1099/2009. Het varken was niet bewusteloos en gevoelloos tot het werd gedood, als gevolg waarvan sprake was van onnodig lijden.
3.4.2
Ten aanzien van de waarneming van de toezichthouder dat de ter plaatse aanwezige verdooftang niet werkte en het penschiettoestel niet direct voorhanden was, is sprake van een overtreding van dat wat is bepaald in artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 9, tweede lid, van Verordening (EG) 1099/2009. Er was niet onmiddellijk en ter plekke adequate back-upapparatuur beschikbaar.
3.4.3
Deze overtredingen betreffen afzonderlijke bepalingen en zijn ieder afzonderlijk beboetbaar. De minister heeft verder de hoogte van de afzonderlijke onderdelen van het boetebedrag afgestemd op iedere afzonderlijke overtreding. Het enkele feit dat beide overtredingen elkaar opvolgen of voortvloeien uit dezelfde gedragingen maakt het opleggen van een boete voor iedere afzonderlijke overtreding op zichzelf niet onevenredig.
3.4.4
Van een dusdanige samenhang (ééndaadse samenloop) tussen de overtredingen dat er niettemin aanleiding is de boete te matigen, is naar het oordeel van het College geen sprake. Zoals ook de rechtbank in haar oordeel heeft betrokken blijkt dat de toestand van bewusteloosheid van het varken niet aanhield totdat het varken dood was omdat de steker niet op zijn werkplek aanwezig was en het varken daardoor niet werd gestoken. Daarmee was de eerste overtreding een feit. Uit het rapport blijkt dat de toestand van bewusteloosheid ook niet zou hebben aangehouden als het penschiettoestel wel klaar had gestaan voor gebruik. Het dier was immers al aan het bijkomen toen tevergeefs werd geprobeerd om het met de (kapotte) tang opnieuw te verdoven. De minister heeft dan ook terecht voor beide overtredingen een boete opgelegd zonder een matiging toe te passen.
Dat wat [naam 1] op de zitting heeft aangegeven over praktische problemen met betrekking tot de beschikbaarheid op de werkplek van het penschiettoestel, is evenmin aanleiding de boete te matigen. Het is aan [naam 1] om op adequate wijze invulling te geven aan haar werkprocessen om er zodoende voor te zorgen dat onmiddellijk en ter plekke adequate back-upapparatuur beschikbaar is. Als dat niet kan met een penschiettoestel, zoals [naam 1] lijkt te betogen, moet zij dat op een andere manier garanderen.
3.5
De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Overschrijding redelijke termijn
4.1
Het College beoordeelt – onder verwijzing naar zijn uitspraak van 14 januari 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:7), onder 6.1 – in boetezaken ambtshalve of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
4.2
In een zaak als deze geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase een jaar mag duren, de beroepsfase ook een jaar en de hoger beroepsfase twee jaar. De redelijke termijn begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure over het geschil dat de betrokkene en het bestuursorgaan verdeeld houdt.
4.3
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen tot boeteoplegging van 29 november 2019. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden overschreden. Het College zal naar bevind van zaken handelen en zal de boete te matigen met 10% tot een bedrag van € 5.850,-.
Slotsom
5.1
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat de redelijke termijn is overschreden zal het College de boete matigen en vaststellen op € 5.850,- . Daartoe zal het College de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft, het beroep tegen de beslissing op bezwaar gegrond verklaren, het boetebesluit vernietigen voor zover het de hoogte van het boete betreft en het boetebedrag opnieuw vaststellen.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5.3
Omdat het College de uitspraak van de rechtbank deels vernietigt en het beroep gegrond verklaart, dient de minister op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan [naam 1] het in beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Het College zal bepalen dat de griffier van het College het in hoger beroep betaalde griffierecht aan [naam 1] vergoedt.

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar gegrond en vernietigt dit besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • herroept het boetebesluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • stelt het bedrag van de boete vast op € 5.850,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de beslissing op bezwaar;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • draagt de minister op het in beroep betaalde griffierecht van € 354,- aan [naam 1] te vergoeden;
  • bepaalt dat de griffier van het College het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548,- aan [naam 1] vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
w.g. J.L. Verbeek w.g. Y.R. Boonstra-van Herwijnen

Bijlage

Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden
Artikel 3 - Algemene voorschriften voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten
1. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
[…]
Artikel 4 - Verdovingsmethoden
1. Dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid wordt aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden.
De in bijlage I vermelde methoden die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben (hierna “eenvoudige bedwelming” genoemd), worden zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden, pithing, elektrocutie of langdurige blootstelling aan zuurstoftekort.
[…]
Artikel 9 - Gebruik van fixatie- en bedwelmingsapparatuur
[…]
2. De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat er tijdens bedwelmingsactiviteiten onmiddellijk en ter plekke adequate back-upapparatuur beschikbaar is, die wordt ingezet bij een storing in de oorspronkelijk gebruikte bedwelmingsapparatuur. De back-upmethode kan verschillen van de methode die eerst werd gebruikt.
[…]