ECLI:NL:CBB:2025:191

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
25/100, 25/101 en 25/102
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraken inzake subsidieaanvragen COVID-19

Op 25 maart 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op de verzoeken om herziening van drie eerdere uitspraken van 3 december 2024. De verzoekers, [naam 1], [naam 2] B.V. en [naam 3] B.V., hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van subsidieaanvragen en het intrekken van eerder verleende subsidies op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. In de eerdere uitspraken zijn de beroepen van [naam 1] gegrond verklaard, terwijl de beroepen van [naam 2] B.V. en [naam 3] B.V. ongegrond zijn verklaard. De ondernemingen hebben verzocht om herziening, maar het College heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding geven tot herziening. De ondernemingen stelden dat zij onvoldoende gelegenheid hadden om te reageren op de verweerschriften en dat er sprake was van schending van de goede procesorde. Het College heeft echter vastgesteld dat de ondernemingen tijdens de zitting de gelegenheid hebben gehad om te reageren en dat de aangevoerde gronden niet voldoen aan de eisen voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De verzoeken om herziening zijn dan ook afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 25/100, 25/101 en 25/102
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 op de verzoeken van

[naam 1], te [woonplaats 1], [naam 2] B.V., te [woonplaats 2], en

[naam 3] B.V., te [woonplaats 1] (de ondernemingen)
om herziening van drie uitspraken van het College van 3 december 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:872, ECLI:NL:CBB:2024:873 en ECLI:NL:CBB:2024:874).

Procesverloop

Met de uitspraak van 3 december 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:874) heeft het College beslist op de beroepen van [naam 1] tegen zes besluiten van de minister op zijn bezwaren tegen het afwijzen van vier subsidieaanvragen en het intrekken of terugvorderen van twee eerder verleende subsidies op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). Eén beroep is ongegrond verklaard, de overige beroepen gegrond.
Met de uitspraak van 3 december 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:872) heeft het College beslist op de beroepen van [naam 2] B.V. tegen vier besluiten van de minister op haar bezwaren tegen het afwijzen van drie subsidieaanvragen en de vaststelling van een eerder verleende subsidie op grond van de TVL. De beroepen zijn niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Met de uitspraak van 3 december 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:873) heeft het College beslist op het beroep van [naam 3] B.V. tegen een besluit van de minister op haar bezwaar tegen de vaststelling van een eerder verleende subsidie op grond van de TVL. Het beroep is ongegrond verklaard.
In alle uitspraken heeft het College zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluitvorming.
De ondernemingen hebben verzocht om herziening van alle drie de uitspraken van 3 december 2024.
De minister heeft schriftelijk gereageerd op de verzoeken.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van de verzoekschriften en de andere stukken in de dossiers over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54, gelezen in samenhang met artikel 8:119, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 Als gronden voor de herzieningsverzoeken voeren de ondernemingen het volgende aan. De ondernemingen hebben pas tijdens de zitting de verweerschriften ontvangen, waardoor hen de mogelijkheid is ontnomen hier adequaat op te reageren. Daarnaast heeft de minister in twee zaken van [naam 2] B.V. de dag voor de zitting de beslissingen op bezwaar herzien. Ook deze besluiten zijn pas ter zitting overhandigd. Dit is een schending van de goede procesorde en het recht op hoor en wederhoor. Voor [naam 3] B.V. heeft de minister tijdens de zitting een volstrekt onjuiste btw-aangifte overgelegd en daarmee het dossier opnieuw bewust vervalst en onvolledig gepresenteerd. De juiste aangifte en de juiste factuur zaten reeds in het dossier, dit heeft de rechter tijdens de zitting ook vastgesteld. Het College heeft zonder kritische beoordeling de verweerschriften en herziene besluiten aanvaard, zonder aandacht te schenken aan de gebreken in de procedure en het bewijsaanbod door de ondernemingen. Er is sprake van doofpotwerking en machtsmisbruik door zowel het College als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Uit stukken die de onderneming op grond van de Wet open overheid (Woo) heeft verkregen en uit de uitspraken blijkt dat het College heimelijk onderzoek heeft gedaan naar de vermeende fraude door de ondernemingen. Dit heeft de zitting beïnvloed. Uit de Woo-stukken blijkt dat er geen fraude is gepleegd door de ondernemingen. In het licht van deze nieuwe feiten kan het College vaststellen dat de ondernemingen zijn belemmerd in hun rechtsgang. De ondernemingen verzoeken het College om de onderzoeken te heropenen en een onafhankelijk en grondig onderzoek te starten naar de schendingen van behoorlijk bestuur en mogelijke strafbare feiten. Ten slotte hebben de ondernemingen verzocht om schadevergoeding en een proceskostenvergoeding.
3.1
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2
Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening strekt er in beginsel toe een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Bij de beoordeling van een verzoek om herziening wordt uitsluitend beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het College kan slechts rekening houden met feiten en omstandigheden die de verzoeker redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Het rechtsmiddel herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Dat betekent onder meer dat een vermeende onjuiste rechtsopvatting niet kan dienen als grond voor herziening. Het rechtsmiddel herziening is ook niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om stukken ter onderbouwing van een standpunt, die in een eerdere procedure hadden kunnen worden ingebracht, alsnog naar in te brengen en op die manier het debat te heropenen.
3.3
Het College oordeelt dat de ondernemingen geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren hebben gebracht. De ondernemingen verzoeken het College om het onderzoek te heropenen, omdat zij stellen dat zij onvoldoende gelegenheid hebben gehad te reageren op de verweerschriften en de herziene besluiten. Zij dragen daarbij geen feiten aan die niet bekend waren vóór de uitspraken van 3 december 2024, maar willen alsnog hun standpunten nader onderbouwen en daarmee het debat heropenen. Daar is het rechtsmiddel herziening, zoals hiervoor is overwogen, niet voor bedoeld. Ten overvloede merkt het College op dat de ondernemingen tijdens de zitting de gelegenheid hebben gehad om te reageren op de verweerschriften en de herziene besluiten en dat zij ook van die gelegenheid gebruik hebben gemaakt. Op de zitting hebben de ondernemingen geen verzoek gedaan om aanhouding van het onderzoek om meer tijd te krijgen om op die stukken te reageren. Dat de ondernemingen vinden dat het College onvoldoende kritisch is geweest op de besluitvorming van de minister, is ook geen grond voor herziening.
3.4
Uit het verzoekschrift van [naam 2] B.V. leidt het College af dat – net als in beroep – wordt gesteld dat de minister de kasstroom ten onrechte als omzet beschouwd. Hiermee wenst zij een hernieuwde discussie te voeren over de rechtmatigheid van de besluiten waarover in de uitspraak al is geoordeeld. Daarvoor is het rechtsmiddel herziening niet bedoeld.
3.5
Verder blijkt uit de stukken die de ondernemingen op grond van de Woo hebben verkregen en bij hun verzoeken hebben overgelegd, dat de fraudesectie van de RVO onderzoek heeft gedaan naar de ondernemingen naar aanleiding van een interne melding. Uit het rapport van dat onderzoek blijkt dat er geen fraude is vastgesteld. Onduidelijk is wanneer de ondernemingen de beschikking hebben gekregen over deze stukken. Ervan uitgaande dat zij deze ná de uitspraken van 3 december 2024 hebben ontvangen, is er sprake van feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraken en bij de ondernemingen ook niet bekend waren vóór de uitspraken. Naar het oordeel van het College zouden deze stukken echter niet tot andere uitspraken hebben kunnen leiden. Het College ziet in die stukken geen aanleiding voor de conclusie die de ondernemingen daaruit trekken, namelijk dat zij geen eerlijke procedures hebben gehad doordat er op enig moment een vermoeden van fraude bestond.
3.6
Naar aanleiding van de gegrondverklaring van de beroepen in vijf van de zes zaken van [naam 1], heeft hij verzocht om vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Dit verzoek had hij kunnen en moeten indienen vóór sluiting van het onderzoek en kan daarom niet dienen als grond voor herziening. Tot slot heeft het College zich in de uitspraken van 3 december 2024 onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de verzoeken om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluitvorming. De ondernemingen hebben geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb aangevoerd op grond waarvan het College die beslissing moet herzien.
3.7
De conclusie is dat de verzoeken om herziening worden afgewezen.

Beslissing

Het College wijst de verzoeken om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.
w.g. M.P. Glerum w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.