ECLI:NL:CBB:2025:232

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
24/372 en 25/169
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft [naam 1] een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. W.J.A.M. van Brussel, die als voorzieningenrechter betrokken was bij de behandeling van twee zaken met de nummers 24/372 en 25/169. Het wrakingsverzoek is ingediend op 25 maart 2025, naar aanleiding van de eerdere betrokkenheid van mr. Van Brussel bij verzoeken om voorlopige voorzieningen van [naam 1]. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat de eerdere betrokkenheid van de rechter niet automatisch leidt tot een vermoeden van partijdigheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de vrees van [naam 1] voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd is, omdat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. De wrakingskamer heeft de argumenten van [naam 1] over de eerdere uitspraken van mr. Van Brussel en de toedeling van zaken aan dezelfde rechter als onvoldoende beschouwd om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek om wraking afgewezen, waardoor de behandeling van de zaken door mr. Van Brussel kan worden voortgezet. De zitting voor de behandeling van de zaken is gepland op 2 april 2025.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 24/372 en 25/169

beslissing op het wrakingsverzoek van

[naam 1] , te [woonplaats] .

Procesverloop

[naam 1] heeft een verzoek gedaan om wraking van mr. W.J.A.M. van Brussel, die als (voorzieningen)rechter van het College de zaken met nummers 24/372 en 25/169 behandelt.
[naam 1] heeft op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 2 april 2024, waarbij Stichting COKZ (Controleorgaan Kwaliteitszaken) naar aanleiding van het bezwaarschrift dat hij daartegen heeft ingediend haar besluit van 7 oktober 2022 heeft herroepen. Dat besluit betrof de registratie van [naam 2] als levensmiddelenbedrijf. Het beroep is geregistreerd met zaaknummer 24/372.
[naam 1] heeft op 15 februari 2025 een verzoek ingediend om hangende de beroepsprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd met zaaknummer 25/169.
Met de brief van 18 maart 2025 is [naam 1] ervan in kennis gesteld dat mr. Van Brussel zijn beroep en verzoek om een voorlopige voorziening op woensdag 2 april 2025 om 10:30 uur ter zitting zal behandelen.
Bij brief van 25 maart 2025, bij het College binnengekomen op 27 maart 2025, heeft [naam 1] het wrakingsverzoek ingediend.
Bij brief van 28 maart 2025 heeft mr. Van Brussel te kennen gegeven niet in de wraking te berusten, heeft hij een reactie op het wrakingsverzoek gegeven en meegedeeld af te zien van de mogelijkheid om door de wrakingskamer te worden gehoord.
De zitting was op 31 maart 2025. Hieraan heeft [naam 1] deelgenomen.

Overwegingen

1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is hierbij echter niet doorslaggevend.
2 Ter onderbouwing van zijn standpunt dat mr. Van Brussel niet zonder vooringenomenheid over de zaken 24/372 en 25/169 kan oordelen, wijst [naam 1] op het feit dat hij twee eerdere zaken van [naam 1] heeft behandeld. Dit betrof twee verzoeken om een voorlopige voorziening, die [naam 1] had ingediend naar aanleiding van het op zijn bedrijf toepassen van spoedbestuursdwang wegens het overtreden van het Besluit houders van dieren en de Regeling dierlijke producten, en de voorwaarden waaronder hij de inbeslaggenomen dieren terug kon krijgen. Het eerste verzoek wees mr. Van Brussel, na een zitting op 25 juni 2024, af bij uitspraak van 9 juli 2024 (zaak 24/295, ECLI:NL:CBB:2024:455). Het tweede verzoek wees hij bij uitspraak van 19 juli 2024 (zaak 24/596, ECLI:NL:CBB:2024:527) zonder zitting af, terwijl [naam 1] uitdrukkelijk had verzocht opnieuw te worden gehoord. Uit de behandeling van de zaak blijkt een werkwijze die [naam 1] ‘bijzonder’ noemt. De eerste uitspraak van mr. Van Brussel viel zo uit te leggen dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) de inbeslaggenomen dieren moest teruggegeven. Toen bleek dat de NVWA hier niet aan wilde meewerken, heeft [naam 1] opnieuw een voorlopige voorziening gevraagd. Echter, wederom werd mr. Van Brussel als voorzieningenrechter aangewezen. Het resultaat daarvan was dat hij de uitspraak naar de wensen van de NVWA aanpaste: de dieren hoefden niet terug.
[naam 1] ziet een patroon van bemoeienis van het bestuur van het College met de rechtsgang, dat zich uit in het telkens aanstellen van dezelfde rechters in aanverwante zaken met alle gevolgen van dien. Ook nu blijkt dat het bestuur van het College geen lering trekt uit de beslissing van de wrakingskamer om zijn verzoek om wraking van de voorgaande voorzieningenrechter in zaak 24/295 toe te wijzen. Ter zitting van de wrakingskamer heeft [naam 1] toegelicht dat voornoemd patroon ook blijkt uit het feit dat bodemzaak 24/372 en de voorlopige voorziening onder het rechtsgebied van de Warenwet vallen, maar zijn toegedeeld aan een rechter van het cluster binnen het College dat zaken behandelt op het terrein van de Wet dieren. De zaken hadden volgens [naam 1] moeten worden toegedeeld aan een rechter uit het cluster dat warenwetzaken behandelt.
3 In zijn reactie op het verzoek om wraking stelt mr. Van Brussel dat het feit dat hij twee eerdere verzoeken om voorlopige voorziening van [naam 1] heeft afgewezen, geen zwaarwegende aanwijzingen oplevert dat hij een vooringenomenheid jegens hem koestert. Dat doet hij, schrijft mr. Van Brussel, ook niet. Het standpunt dat met de uitspraak op het tweede verzoek om voorlopige voorziening een eerdere uitspraak ten gunste van de wederpartij is aangepast, is volgens mr. Van Brussel onjuist. Verder is hij als voorzieningenrechter bevoegd uitspraak te doen zonder dat een zitting plaatsvindt. Het gebruik maken van deze bevoegdheid is een procesbeslissing. Ook als een procesbeslissing als negatief wordt ervaren, levert dit in het algemeen geen zwaarwegende aanwijzingen op dat de rechter vooringenomen is. Omdat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn dat hij een vooringenomenheid koestert jegens [naam 1] , kan het enkele feit dat hij voor de derde keer zaken van [naam 1] behandelt niet maken dat de bij hem bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
4.1
De eerdere betrokkenheid van mr. Van Brussel bij de behandeling van verzoeken om een voorlopige voorziening van [naam 1] rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet de vrees van [naam 1] voor zijn partijdigheid. Het feit dat een rechter een eerdere zaak van een partij heeft behandeld, brengt niet met zich dat hij geacht moet worden volgende zaken waar deze partij bij betrokken is niet meer zonder vooringenomenheid te kunnen beoordelen.
4.2
De stelling van [naam 1] dat mr. Van Brussel zijn eerdere uitspraak in zaak 24/295 ten gunste van de NVWA heeft aangepast in de tweede uitspraak berust op een verkeerde lezing van de beide uitspraken. Van een aanpassing ten nadele van [naam 1] is geen sprake. Aan het slot van de uitspraak van 9 juli 2024 overwoog mr. Van Brussel dat hij teruggave van de dieren aan [naam 1] (nog steeds) niet verantwoord acht. Van dit oordeel is hij in de uitspraak van 19 juli 2024 niet teruggekomen. Er was een reden bijgekomen die de teruggave in de weg stond.
4.3
De wrakingskamer stelt vast dat mr. Van Brussel in zaak 24/596 heeft beslist om zonder zitting uitspraak te doen, omdat hij van oordeel was dat hij over voldoende informatie beschikte om tot zijn oordeel te komen. Zoals hij ook in de uitspraak van 19 juli 2024 heeft uitgelegd, heeft hij die bevoegdheid op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat, voor zover hier van belang, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak kan doen zonder partijen uit te nodigen op een zitting te verschijnen. De omstandigheid dat een partij heeft aangegeven dat hij ter zitting wil worden gehoord, doet niet aan deze bevoegdheid af. Dat de voorzieningenrechter beslist van deze bevoegdheid gebruik te maken, vormt op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing voor de schijn van vooringenomenheid.
5
Aangenomen dat wat [naam 1] stelt over het rechtsgebied waar de zaken onder zouden vallen juist is, is het inderdaad het geval dat mr. Van Brussel niet is ingedeeld in het cluster binnen het College dat zaken op het gebied van de Warenwet behandelt. Het enkele feit dat de rechter van wie de wraking is verzocht zaken behandelt uit een ander cluster voor de behandeling van zaken dan waarin hij werkzaam is, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing op voor de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid.
6
In artikel 5, eerste lid, van het Bestuursreglement College van Beroep voor het bedrijfsleven (Bestuursreglement; Staatscourant 2023, nr. 32823) is bepaald dat de toedeling van zaken aan rechters plaatsvindt overeenkomstig de regeling in de bijlage van dit reglement.
Artikel 3, eerste lid, van deze bijlage bepaalt dat de door een cluster te behandelen zaken door of onder verantwoordelijkheid van de president en het rechterlijk bestuurslid worden toegedeeld aan een rechter die werkzaam is in het desbetreffende cluster. Om reden van doelmatigheid kan hiervan worden afgeweken.
Volgens artikel 3, derde lid, van de bijlage worden binnen een cluster de zaken, met inachtneming van het vierde lid, in beginsel aselect toegedeeld. In het vierde lid van dit artikel zijn factoren genoemd waarmee bij de toedeling van zaken aan een rechter in ieder geval rekening wordt gehouden. Dit zijn onder andere: de mate van expertise, ervaring, beschikbaarheid en inzetbaarheid, en de eerdere betrokkenheid bij een zaak.
7 Zoals blijkt uit artikel 5, eerste lid, van het Bestuursreglement, gelezen in samenhang met artikel 3 van de bijlage, is het werkzaam zijn in een bepaald cluster slechts één van de factoren die bij de toedeling van zaken aan rechters een rol spelen. De in artikel 3, vierde lid, van de bijlage genoemde factoren kunnen mede worden begrepen als omstandigheden die relevant zijn om nadere invulling te geven aan de doelmatigheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid. De wrakingskamer ziet ook niet dat het door of onder verantwoordelijkheid van de president en het rechterlijk bestuurslid van het College aan mr. Van Brussel toedelen van de zaken 24/372 en 25/169, nadat hem eerder de twee verzoeken om een voorlopige voorziening in de kwestie over het toepassen van spoedbestuursdwang waren toebedeeld, blijk geeft van een patroon dat duidt op enige schijn van vooringenomenheid of partijdigheid van mr. Van Brussel.
8 De beslissing van de wrakingskamer van 26 april 2024 in zaak 24/295 om het verzoek van [naam 1] om wraking van een andere voorzieningenrechter toe te wijzen, heeft niet de betekenis die [naam 1] daaraan geeft. Anders dan [naam 1] kennelijk meent, lag aan die beslissing niet ten grondslag dat deze rechter eerder zaken van [naam 1] had behandeld. Het feit dat zaken van een bepaalde partij verscheidene malen aan dezelfde rechter worden toegedeeld kan zeer wel worden verklaard op basis van de in artikel 3, vierde lid, van de bijlage bij het Bestuursreglement genoemde factoren en houdt op zichzelf geen ongeoorloofde ‘bemoeienis met de rechtsgang’ in en zegt op zichzelf evenmin iets over de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid van de betrokken rechter.
9 Het verzoek om wraking wordt daarom afgewezen. De behandeling van de zaken met nummers 24/372 en 25/169 door mr. W.J.A.M. van Brussel als (voorzieningen)rechter zal worden voortgezet. Deze zaken zullen worden behandeld ter zitting op woensdag 2 april 2025 om 10:30 uur.

Beslissing

Het College wijst het wrakingsverzoek van 25 maart 2025 af.
Aldus genomen door mr. S.C. Stuldreher, mr. H.O. Kerkmeester en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. C.G.M. van Ede
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.