Op 11 maart 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/885. De zaak betreft een beroep van een ondernemer tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De ondernemer had op 30 januari 2021 een subsidie van € 3.088,95 ontvangen voor het vierde kwartaal van 2020. Echter, op 7 juli 2022 heeft de minister deze subsidie ambtshalve vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 2.471,16 teruggevorderd, omdat de ondernemer geen vaststellingsverzoek had ingediend en er geen omzetgegevens beschikbaar waren.
De ondernemer heeft op 2 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard vanwege de te late indiening. In beroep heeft de ondernemer echter aangevoerd dat zijn gemachtigde, de boekhouder van de onderneming, van begin april 2022 tot en met oktober 2022 in het ziekenhuis heeft gelegen na een zware operatie. Hierdoor heeft hij het vaststellingsbesluit gemist. Het College heeft geoordeeld dat deze omstandigheden als bijzonder kunnen worden aangemerkt, waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het beroep is gegrond verklaard, en de minister is opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de ondernemer tot een bedrag van € 1.814,- en het betaalde griffierecht van € 187,-.