In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken over de intrekking van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De minister had de subsidie ingetrokken omdat de onderneming volgens hem niet voldeed aan het vestigingsvereiste, dat vereist dat een onderneming een fysieke vestiging heeft die gescheiden is van het privéadres van de eigenaar. De onderneming betwistte dit en stelde dat zij meerdere vestigingen had, waaronder coworkingruimtes in het buitenland en kantoren in Nederland. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte de subsidie had ingetrokken, omdat de onderneming aannemelijk had gemaakt dat zij duurzame activiteiten uitvoerde vanuit de coworkingruimtes. Het College vernietigde het bestreden besluit van de minister en herstelde de subsidie, waarbij het ook de proceskosten van de onderneming vergoedde. De uitspraak benadrukt het belang van het feitelijk gebruik van locaties voor de beoordeling van het vestigingsvereiste.