ECLI:NL:CBB:2025:354

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
24/214 en 24/215
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ISDE-subsidieaanvragen voor niet-eigenaar-bewoners

In deze zaak hebben appellanten, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor subsidie op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, specifiek de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE). De aanvragen werden afgewezen door de minister van Klimaat en Groene Groei op 13 en 12 september 2023, omdat appellanten niet als eigenaar-bewoner konden worden aangemerkt. De minister verklaarde de bezwaren van appellanten ongegrond in besluiten van 17 en 18 januari 2024. Tijdens de zitting op 22 mei 2025, waarbij de appellanten en hun gemachtigden aanwezig waren, werd de zaak behandeld.

De appellanten hadden subsidie aangevraagd voor investeringen in gevelisolatie, dakisolatie en warmtepompen voor een pand dat oorspronkelijk als woning was gebouwd, maar sinds de jaren '80 volledig als kantoor was gebruikt. Na de aankoop van het pand in 2022 en de daaropvolgende verbouwing, stelden appellanten dat zij er zelf gingen wonen. Het College oordeelde echter dat het pand niet voldeed aan de definitie van 'woning' zoals vastgelegd in de Regeling, omdat het pand voorafgaand aan de investering niet als woning in gebruik was.

Het College bevestigde dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen, aangezien de voorwaarden voor subsidie niet waren vervuld. De Regeling biedt geen ruimte voor uitzonderingen of belangenafwegingen, en de afwijzing was niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De beroepen van appellanten werden ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 24/214 en 24/215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2] , te [woonplaats] (appellanten)

(gemachtigde: mr. L. Klaus)
en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigden: mr. M.J. Schulte en mr. M. Wullink)

Procesverloop

Met twee besluiten van 13 september 2023 en 12 september 2023 (afwijzingsbesluiten) heeft de minister de aanvragen van appellanten voor subsidie op grond van titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) afgewezen.
Met twee besluiten van 17 en 18 januari 2024 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 22 mei 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen appellanten, bijgestaan door hun gemachtigde, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Appellanten hebben op 20 juni 2023 subsidie op grond van de Regeling aangevraagd voor investeringen in gevelisolatie, dakisolatie en warmtepompen op [adres] [nummer 1] en [nummer 2] in [woonplaats] . In 1909 is op deze adressen een 2-onder-1 kapwoning gebouwd. In 1968 is er een bouwvergunning afgegeven voor het veranderen van de dubbele woning in een kantoor met twee bovenwoningen. Van begin jaren ’80 tot en met 2022 is het pand volledig in gebruik geweest als kantoor. In 2022 hebben appellanten het pand van hun vader gekocht en op 7 december 2022 heeft de gemeente [woonplaats] een omgevingsvergunning verleend voor een verbouwing. Appellanten hebben het pand verbouwd en verduurzaamd en zijn er vervolgens zelf gaan wonen.
Uit artikel 4.5.2, eerste, tweede en derde lid, van de Regeling (zoals dit luidde ten tijde van de aanvraag en voor zover relevant) volgt dat een subsidie voor een investering die bestemd is voor de productie van duurzame energie en/of energiebesparende maatrelen kan worden verstrekt aan een eigenaar-bewoner. In artikel 4.5.1 van de Regeling staat de definitie van eigenaar-bewoner: ‘natuurlijke persoon die een woning in eigendom heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal hebben’. In artikel 4.5.1 staat ook de definitie van woning: ‘gebouwde onroerende zaak die, alvorens investering als bedoeld in deze titel plaatsvindt, een zelfstandige woongelegenheid vormt, en als zodanig bewoond is geweest, en is voorzien van een eigen toegang, keuken, bad of douche, en toilet. In de basisregistratie, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, dient hiervoor bedoelde onroerende zaak met een woonfunctie te zijn geregistreerd’.
Het College oordeelt dat de minister de subsidieaanvragen terecht heeft afgewezen omdat appellanten niet kunnen worden aangemerkt als eigenaar-bewoner. Het pand aan de [adres] [nummer 1] en [nummer 2] is namelijk geen woning als bedoeld in artikel 4.5.1 van de Regeling. Voorafgaand aan de koop en de daarop volgende verbouwing en verduurzaming in 2022 en 2023, was het pand volledig in gebruik als kantoor. Appellanten hebben dit niet betwist en dit was ook als zodanig in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerd. Dat het pand oorspronkelijk als woning is gebouwd, een periode in het verleden als woning is gebruikt en in het bestemmingsplan altijd de bestemming ‘Wonen’ heeft gehad, maakt dat niet anders. Uit artikel 4.5.1 van de Regeling volgt dat de onroerende zaak direct voorafgaand aan de investering in gebruik moest zijn als woning. Het College heeft dit al eerder bevestigd in zijn uitspraak van 24 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:542). In de toelichting bij de wijziging van de Regeling van 30 november 2022 (Staatscourant 2022, 32911) waar appellanten naar hebben verwezen, staat ook dat er geen subsidie kan worden aangevraagd voor een gebouw dat nog niet in gebruik was als woning maar getransformeerd wordt naar een woning.
Verder oordeelt het College dat de afwijzing van de subsidieaanvragen niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. In de Regeling zijn de voorwaarden zo geformuleerd dat de minister alleen subsidie kan toekennen als aan de voorwaarden is voldaan. In deze gevallen is niet aan de voorwaarden voldaan. De Regeling biedt geen uitzonderingsmogelijkheden en biedt de minister ook geen ruimte voor een belangenafweging. Dat het doel van de Regeling is bereikt maar dat appellanten daar geen subsidie voor hebben gekregen, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid die maakt dat toepassing van de Regeling in dit geval tot een onevenredige uitkomst leidt.
De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.
w.g. H.S.J. Albers w.g. A.A. Dijk