Op 8 juli 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen een slachterij en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De slachterij had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 2.500,- was opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren. De aanleiding voor de boete was een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 10 november 2020, waarbij werd geconstateerd dat een stuk vlees op de grond was gevallen en zonder controle weer werd teruggehangen. De rechtbank had de boete gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar de slachterij was van mening dat er geen overtreding was gepleegd.
In hoger beroep bevestigde het College de uitspraak van de rechtbank. Het College oordeelde dat de slachterij niet voldoende had gehandeld om het vlees te beschermen tegen verontreiniging, zoals vereist door de geldende hygiënevoorschriften. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de toezichthouder had geconstateerd dat het vlees zichtbaar verontreinigd was en dat de slachterij niet had voldaan aan de verplichtingen om het vlees te controleren en te markeren. Het College concludeerde dat de minister bevoegd was om een boete op te leggen en dat de slachterij al afdoende was gecompenseerd voor de overschrijding van de redelijke termijn.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor levensmiddelenbedrijven om strikte hygiënevoorschriften na te leven en benadrukt de verantwoordelijkheden van personeel in de voedselverwerking. Het College heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd.