In deze zaak heeft verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 24 december 2024, waarbij zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de accountantskamer van 27 januari 2023 niet-ontvankelijk werd verklaard. De accountantskamer had eerder de klacht van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) tegen verzoeker gegrond verklaard en hem de maatregel van doorhaling van zijn inschrijving in de registers opgelegd, met een termijn van twee jaar voor herinschrijving. Verzoeker stelde dat hij de uitspraak van de accountantskamer niet had ontvangen door gebrekkige postbezorging en dat hij pas later via internet op de hoogte was geraakt van de uitspraak.
Het College overweegt dat de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) geen mogelijkheid biedt voor herroeping of herziening van een uitspraak van het College op een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer. Het College heeft vastgesteld dat verzoeker geen nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd die tot een afwijkende beslissing zouden hebben geleid. De uitspraak van 24 december 2024 blijft dus in stand, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij de uitspraak van de accountantskamer niet heeft ontvangen. Het College wijst het verzoek om herziening af, omdat de eerdere uitspraak onherroepelijk is geworden en verzoeker niet in zijn verzoek is geslaagd.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het College op 22 juli 2025, waarbij de rechters H.S.J. Albers, S.C. Stuldreher en P. Glazener aanwezig waren, met mr. D.L. van Hal-Vermeer als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken.