ECLI:NL:CBB:2025:408

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
25/564 en 25/571
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende dierenwelzijn en bestuursdwang

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 31 juli 2025 uitspraak gedaan op verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers, die in bewaring genomen dieren terug wilden krijgen. De verzoekers, [naam 1] en [naam 2], hadden bezwaar gemaakt tegen lasten onder bestuursdwang die door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur waren opgelegd wegens overtredingen van de Wet Dieren. De lasten betroffen de slechte hygiënische omstandigheden en verzorging van honden en het ontbreken van oormerken en registratie van schapen. De minister had op 30 juni 2025 bestuursdwang toegepast en dieren in bewaring genomen. De verzoekers stelden dat zij last I niet hadden ontvangen en vroegen om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de lasten rechtmatig waren opgelegd en dat de verzoekers onvoldoende bewijs hadden geleverd om te twijfelen aan de regelmatige postbezorging. De voorzieningenrechter wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en de voorwaarden voor teruggave van de dieren niet onredelijk waren. De uitspraak benadrukt het belang van goede huisvesting en verzorging van dieren en de verantwoordelijkheden van houders van dieren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 25/564 en 25/571
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] te [woonplaats] (verzoekers)

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. E.M. Scheffer).

Procesverloop

Met besluiten van 19 juni 2025 en 26 juni 2025 heeft de minister twee lasten onder bestuursdwang opgelegd aan verzoekers, wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De last van 19 juni 2025 heeft betrekking op de honden die verzoekers bedrijfsmatig houden en fokken (last I). De last van 26 juni 2025 heeft betrekking op door verzoekers gehouden schapen (last II).
De minister heeft op 30 juni 2025 op grond van die lasten bestuursdwang toegepast door dieren in bewaring te nemen.
Verzoekers stellen last I niet voor 30 juni 2025 te hebben ontvangen en maken bezwaar tegen de toegepaste bestuursdwang. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (22/564).
Verzoekers hebben tegen besluit II bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (25/571).
De minister heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting was op 29 juli 2025. Daar waren [naam 2] en de gemachtigde van de minister aanwezig. Voor de minister waren ook dierenarts [naam 3] , en toezichthouders [naam 4] en [naam 5] aanwezig.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de besluiten waartegen bezwaar is gemaakt, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De verzoeken om voorlopige voorziening komen er op neer dat de voorzieningenrechter vaststelt dat last I niet geldt, omdat dat besluit niet bekend is gemaakt en dat last II wordt geschorst en dat de dieren die op grond van deze lasten in bewaring zijn genomen worden teruggegeven aan verzoekers zonder dat zij kosten van bestuursdwang hoeven te betalen.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1
Toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben in januari en april 2025 meerdere controles uitgevoerd bij verzoekers. Daar zijn rapporten van bevindingen van opgemaakt. In een rapport van 2 juni 2025 is vermeld dat op 2 april 2025 op basis van de rapporten van 17 januari 2025 en van 29 januari 2025 een hercontrole heeft plaatsgevonden. Op 2 april 2025 is gezien dat een buitenverblijf met tien kleine honden (ras Shih Tzu of soortgelijk) vervuild was met uitwerpselen. Dat was ook zo in stal 2 waar 31 honden waren gehuisvest en waar een teef en een pup samen in een te kleine bench zaten zonder drinkwater. De honden in stal 2 zaten in paardenboxen met een dunne laag stro op een harde vloer. Ze liepen door hun eigen ontlasting. Die vervuiling was ook het geval in stal 3, waar 27 honden waren gehuisvest. Dit leidde tot de conclusie dat de honden een ontoereikende behuizing hadden met onvoldoende hygiënische omstandigheden. De toezichthoudend dierenarts heeft de honden steekproefsgewijs veterinair beoordeeld en trof 14 honden met (ernstig) tandsteen waarmee deze honden de nodige zorg is onthouden. Bij een hercontrole op 11 april 2025 was de situatie van de honden vergelijkbaar aan die op 2 april 2022. Dat blijkt uit een rapport van bevindingen van 26 mei 2025. Uit dat rapport blijkt verder dat een stuk of tien schapen geen oormerken hadden en niet waren geregistreerd in het identificatie en registratiesysteem (I&R).
3.2
Met een brief van 3 juni 2025 heeft de minister verzoekers bericht dat hij van plan was om voor de overtredingen met betrekking tot de honden een last onder bestuursdwang op te leggen. Verzoekers konden tot 16 juni 2025 een zienswijze indienen, wat zij hebben gedaan.
3.3
Met brieven van 13 en 16 juni 2025 heeft de minister verzoekers bericht dat hij van plan was om voor de overtredingen met betrekking tot het oormerken en de registratie van schapen een last onder bestuursdwang op te leggen. Verzoekers hebben een zienswijze ingediend.
3.4
Last I strekt ertoe, voor zover hier van belang, dat verzoekers vóór 24 juni 2025 voor de honden voorzien in passende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden en adequate gebitsverzorging door een dierenarts.
3.5
Last II strekt ertoe, voor zover hier van belang, dat verzoekers vóór 30 juni 2025 hun schapen oormerken en registreren in het I&R.
3.6
De minister heeft op 30 juni 2025 bestuursdwang toegepast omdat niet aan de lasten was voldaan en negen honden, tien schapen en vijf lammeren in bewaring genomen. Hij heeft negen honden met tandsteen in bewaring genomen en door een dierenarts laten behandelen aan hun gebitten. Hij heeft tien schapen in bewaring genomen, en deze geoormerkt en (tijdelijk) geregistreerd op naam van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De minister heeft deze toepassing van bestuursdwang in brieven van 10 juli 2025 beschreven en gemotiveerd. In die brieven is vermeld dat verzoekers de dieren kunnen terugkrijgen als ze voor 21 juli 2025 de geschatte kosten van bestuursdwang betalen, voor de honden € 9.709,04 en voor de schapen en lammeren € 1.500,-, en ervoor zorgen dat de dieren terugkeren op een geschikte locatie/in een geschikte huisvesting.
Beoordeling
4.1
Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb worden besluiten bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan degenen aan wie het is gericht.
4.2
Als een besluit aangetekend is verzonden en de geadresseerde de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of PostNL het stuk op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende heeft aangeboden. Als PostNL het stuk op het juiste adres heeft uitgereikt of daar een zogenoemd afhaalbericht heeft achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht in de brievenbus achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk voor risico van de belanghebbende.
4.3
Volgens de regels die gelden voor de universele postdienst (UPD) reikt PostNL aangetekende poststukken uit aan de geadresseerde, diens gemachtigde of een volwassen huisgenoot, die daarvoor een ontvangstbewijs tekent. PostNL verstrekt dat ontvangstbewijs aan de verzender. Is de geadresseerde niet thuis is en is er ook geen huisgenoot om voor ontvangst te tekenen, dan laat de bezorger een afhaalmededeling in de brievenbus achter en wordt het stuk maximaal een week op het postkantoor bewaard om afgehaald te worden. Haalt de geadresseerde het stuk niet op, dan wordt het terug gestuurd naar de afzender. In een conclusie gaat de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in op betrouwbaarheid van aangetekend verstuurde post (conclusie van 15 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:355) en stelt hij de vraag hoeveel waarde nog valt te hechten aan de melding in het geautomatiseerde systeem van PostNL dat een afhaalbericht is achtergelaten, aangezien postbezorgers kennelijk wel eens anders handelen dan zij in dat systeem zetten (overweging 5.5). Ook de Nationale ombudsman heeft zijn zorg uitgesproken over de kwaliteit van de postbezorging (in een brief van 24 februari 2025, AB 2025/96, met noot van prof. mr. dr. L.J.A. Damen).
4.4
Stelt de belanghebbende dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen, dan ligt het op zijn weg om dat vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank Midden-Nederland zag in de tegenvallende kwaliteit van de postbezorging reden voor een lage bewijsmaatstaf als zij oordeelt of een belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat bij aangetekend verstuurde post geen afhaalbericht is achtergelaten (uitspraak van 29 augustus 2024, overweging 24 tot en met 28, ECLI:NL:RBMNE:2024:5208). In ieder geval hoeft de belanghebbende niet te bewijzen dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat hij feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs valt te betwijfelen. Slaagt de belanghebbende erin het vermoeden van regelmatige bezorging te ontzenuwen, dan moet worden aangenomen dat het desbetreffende stuk niet op regelmatige wijze op het adres van die partij is aangeboden. De voorzieningenrechter verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 oktober 2024, overweging 11.2, ECLI:NL:RVS:2024:3987.
4.5
Verzoekers hebben onvoldoende aangevoerd om te twijfelen aan de regelmatige postbezorging van last I. De minister heeft last I op 19 juni 2025, evenals een ander besluit van 19 juni 2025, zowel per aangetekende als per gewone post naar verzoekers verzonden. Die poststukken zijn correct geadresseerd. De aangetekende post is niet afgehaald. [naam 2] erkent dat hij het andere besluit wel heeft ontvangen, maar betwist de ontvangst van last I. Hij heeft op de zitting voor het eerst verklaard geen (afhaal)bericht te hebben ontvangen van de aangetekende post. Omdat de minister twee besluiten van 19 juni 2025 tegelijk aan verzoekers heeft verzonden, waarvan verzoeker er een zegt te hebben ontvangen en die besluiten juist waren geadresseerd, gaat de voorzieningenrechter er van uit dat verzoeker ook last I per post heeft ontvangen.
5 De voorzieningenrechter ziet geen reden waarom de minister de lasten niet mocht opleggen. Verzoekers hebben tijdig zienswijzen ingediend en hadden daarvoor dus voldoende tijd. De begunstigingstermijnen waren voldoende lang. Verzoekers zijn immers sinds januari 2025 door toezichthouders (waaronder dierenartsen) en in de toegezonden rapporten van bevindingen er op gewezen dat zij hun honden hygiënischer moesten huisvesten, beter moesten verzorgen, tandsteen moesten voorkomen of laten verwijderen, en geen schapen zonder oormerken en registratie mochten houden.
5.1
In de brief van 3 juni 2025 met het voornemen tot het opleggen van last I is vermeld dat verzoekers door een dierenarts de tandsteen bij de honden moesten laten verwijderen. Dat verzoekers vergeefs bij verschillende dierenartsen hebben geprobeerd daarvoor binnen de begunstigingstermijn een afspraak te maken, hebben zij niet met concrete gegevens onderbouwd.
5.2
De brief van 13 juni 2025 (op 16 juni 2025 verbeterd) vermeldt dat verzoekers voor 27 juni 2025 alle schapen moeten oormerken en hun geboorte moeten registreren in het I&R. Het betoog dat dit alleen mogelijk was op een nieuw UBN-nummer en dat het aanvragen en bestellen van oormerken op dat nummer langer duurde dan de begunstigingstermijn, slaagt niet. De voorzieningenrechter is het namelijk met de minister eens dat verzoekers gebruik hadden kunnen maken van het UBN-nummer van [naam 1] en van de daarvan nog beschikbare oormerken.
6 De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister de dieren die hij op basis van de lasten onder bestuursdwang heeft meegevoerd, niet in bewaring heeft mogen nemen.
6.1
De voorzieningenrechter kent er met betrekking tot de honden betekenis aan toe dat de NVWA sinds januari 2025 meermalen heeft gezien dat het bij verzoekers ontbrak aan goede hygiënische huisvesting en goede verzorging van de honden, waardoor er ernstige tandsteen is ontstaan. Die overtredingen zijn ondanks eerdere lasten niet beëindigd. De minister overweegt daarom aan verzoekers op grond van artikel 5.12 van de Wet dieren een houdverbod op te leggen. [naam 2] heeft op de zitting verklaard dat hij de kritiek van de NVWA zwaar overtrokken vindt. De honden hebben op zijn bedrijf heel veel ruimte om buiten te lopen en mooi aangeklede ruimtes waar niets mis mee is. Zij hebben dit ras vijftien jaar gefokt en shows gelopen. Zij hebben zichzelf strenge eisen opgelegd qua aandacht voor gezondheid en huisvesting. Deze reactie bevestigt het gebrek aan inzicht in de dringend noodzakelijke verbeteringen in (de hygiëne van) de huisvesting en de verzorging van de honden.
6.2
De voorzieningenrechter volgt met betrekking tot de schapen de minister in zijn standpunt dat verzoekers de schapen moesten oormerken en registeren en daarvoor niet konden verwijzen naar de curator, zoals zij sinds januari 2025 steeds hebben gedaan. Verzoekers hebben pas laat actie ondernomen om de schapen te oormerken en te registreren. Die actie bleek op 30 juni 2025 onvolledig. Dat de minister er toen geen vertrouwen meer had dat verzoekers dat binnen afzienbare termijn in orde zouden brengen, en de schapen hebben meegenomen om dat zelf te doen, kan de voorzieningenrechter zich voorstellen.
7 De voorzieningenrechter is tenslotte van oordeel dat de voorwaarden waaraan verzoekers moeten voldoen om de in bewaring genomen dieren terug te krijgen niet onredelijk en voor hen uitvoerbaar zijn. Zij kunnen de dieren terugkrijgen als zij eerst de kosten van bestuursdwang betalen en de dieren goede huisvesting en verzorging kunnen bieden. Verzoekers hebben niet betoogd dat zij daaraan niet kunnen voldoen. Dat zij de kosten niet willen betalen omdat ze de toegepaste bestuursdwang onrechtmatig vinden, maakt dat niet anders. Zoals op de zitting is besproken kunnen zij dat in een eventuele bodemprocedure aanvoeren. Van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening is niet gebleken.
8 De voorzieningenrechter zal de verzoeken om voorlopige voorziening afwijzen.
9 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst in beide zaken het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2025.
R.C. Stam w.g. J.W.E. Pinckaers
de voorzieningenrechter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: