Op 30 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan in een zaak betreffende de teruggave van honden aan verzoekster. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening, waarbij verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C. Karlas, verzocht om de teruggave van zes honden die in bewaring waren genomen door de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. Z. Türk en mr. P. Kooijman. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de honden, drie aan verzoekster en drie aan haar dochter, teruggegeven moeten worden zonder dat verzoekster eerst kosten van bewaring hoeft te betalen. De honden moeten uiterlijk op 1 augustus 2025 worden teruggebracht en er zijn voorwaarden verbonden aan de teruggave, waaronder het volgen van een behandelplan van de dierenarts. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige afgewezen, wat betekent dat de staatssecretaris de overige honden mag vrijgeven aan derden. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, gezien de belangen van verzoekster.