Bijlage
Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013
Artikel 43, eerste en tweede lid
1. Landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling nemen op al hun subsidiabele hectaren in de zin van artikel 32, tweede tot en met vijfde lid, van Verordening 1307/2013, de in het tweede lid van artikel 43 bedoelde klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken of de in het derde lid van dit artikel bedoelde gelijkwaardige praktijken in acht.
2. De in lid 1 bedoelde klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken houden de volgende in:
c) de aanwezigheid van een ecologisch aandachtsgebied op hun landbouwareaal.
1. Indien het bouwland van een bedrijf meer dan 15 hectare beslaat, zorgen de landbouwers ervoor dat vanaf 1 januari 2015 een areaal dat ten minste 5% vertegenwoordigt van het bouwland van het bedrijf dat de landbouwer overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 heeft aangegeven en, voor zover die gebieden als ecologisch aandachtsgebied worden beschouwd door de lidstaat overeenkomstig lid 2 van dit artikel, waaronder de onder c), d), g), h), k) en 1) van dat lid bedoelde gebieden, ecologisch aandachtsgebied is. […]
Gedelegeerde Verordening (EU) 639/2014 van 11 maart 2014
9. Onder de arealen met vanggewassen of groenbedekking vallen tevens de arealen die zijn aangelegd krachtens de eisen in het kader van RBE 1 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, alsmede andere arealen met vanggewassen of groenbedekking, op voorwaarde dat deze zijn aangelegd door een mengsel van gewassoorten te zaaien of door in het hoofdgewas gras of peulgewassen onder te zaaien. De lidstaten stellen de lijst op van de mengsels van gewassoorten die moeten worden gebruikt, en stellen op nationaal, regionaal of subregionaal niveau of op bedrijfsniveau de periode vast waarin de arealen met vanggewassen of groenbedekking die zijn aangelegd door de inzaai van een mengsel van gewassoorten, aanwezig moeten zijn. Die periode mag niet korter dan acht weken zijn. […]
Gedelegeerde Verordening (EU) 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014
Artikel 26, eerste en tweede lid
1. Het ecologische aandachtsgebied dat overeenkomstig artikel 46, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vereist is (hierna „het vereiste ecologische aandachtsgebied" genoemd), wordt berekend op basis van het totale geconstateerde areaal bouwland, dat ook de in artikel 46, lid 2, eerste alinea, onder c), d), g) en h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde geconstateerde gebieden omvat indien zulks uit hoofde van artikel 46, lid 2, van die verordening van toepassing is.
2. Indien het vereiste ecologische aandachtsgebied, rekening houdend met de weging van ecologische aandachtsgebieden waarin artikel 46, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet, groter is dan het geconstateerde ecologische aandachtsgebied, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening wordt berekend, verlaagd met tienmaal het niet- gevonden ecologische aandachtsgebied. Voor de toepassing van de eerste alinea mag het geconstateerde ecologische aandachtsgebied niet groter zijn dan het aandeel van de aangegeven ecologische aandachtsgebieden in het totale aangegeven bouwlandareaal.
Artikel 28, eerste en derde lid
1. Indien het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 wordt berekend, afwijkt van het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling na toepassing van de artikelen 24 tot en met 27 wordt berekend, wordt de vergroeningsbetaling berekend op basis van het laatstgenoemde areaal, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % of meer dan twee hectare, maar niet meer
dan 20 % bedraagt van het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling na toepassing van de artikelen 24 tot en met 27 wordt berekend.
Bedraagt het verschil meer dan 20 %, dan wordt geen steun verleend.
Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt geen steun verleend. Bovendien wordt de begunstigde een extra sanctie opgelegd die gelijk is aan het bedrag aan steun dat overeenstemt met het verschil tussen het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 wordt berekend, en het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling na toepassing van de artikelen 24 tot en met 27 wordt berekend.
3. Conform artikel 77, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt de overeenkomstig de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel berekende administratieve sanctie in de aanvraagjaren 2015 en 2016 niet toegepast. De overeenkomstig de leden 1 en 2 berekende administratieve sanctie wordt gedeeld door 5 en blijft beperkt tot 20 % van het bedrag van de vergroeningsbetaling waarop de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 23 in het aanvraagjaar 2017 recht zou hebben gehad, en wordt gedeeld door 4 en blijft beperkt tot 25 %
van hetzelfde bedrag voor het aanvraagjaar 2018 en de jaren daarna.
Uitvoeringsregeling Rechtstreekse betalingen GLB
De betaling voor de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken geschiedt overeenkomstig artikel 43, negende lid, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.
Artikel 2.17, eerste lid, onderdeel d
1. Als ecologisch aandachtsgebied als bedoeld in artikel 46, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt beschouwd:
d. areaal, anders dan het areaal waarop artikel 45, negende lid, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 639/2014 van toepassing is, waarop combinaties van vanggewassen worden geteeld als bedoeld in bijlage 2, onder de voorwaarden die per categorie voor de desbetreffende soorten in deze bijlage zijn vermeld.
Bijlage 2. bij artikel 2.17, eerste lid, onderdeel d
1. De landbouwer gebruikt ten minste 75% van de in de Aanbevelende Rassenlijst voor landbouwgewassen, CSAR, aanbevolen hoeveelheid zaaizaad, en draagt zorg voor een zichtbare bedekking met het vanggewas.
2. Vanggewassen worden vóór 16 oktober van het jaar van aanvraag gezaaid.
4. Vanggewassen uit categorie 1 en 2 zijn na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig. Voor vanggewassen uit categorie 3 geldt dat ze na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig zijn of tot de inzaai van een ander hoofdgewas indien dit binnen 8 weken wordt ingezaaid.
[…]