ECLI:NL:CBB:2025:453

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
22/148
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toelating tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen in Nederland op basis van buitenlandse opleiding

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 september 2025, werd het beroep van de appellant, die in Turkije een opleiding diergeneeskunde had gevolgd, ongegrond verklaard. De appellant had verzocht om toelating tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen in Nederland en registratie in het Diergeneeskunderegister. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had de aanvraag afgewezen op basis van een advies van de Commissie Buitenslands Gediplomeerde Diergeneeskundigen (CBGD), die concludeerde dat de appellant niet voldoende kennis en kunde had aangetoond die gelijkwaardig was aan het eindniveau van de Nederlandse masteropleiding diergeneeskunde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het College oordeelde dat de minister terecht op het advies van de CBGD had afgegaan. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd om de geconstateerde hiaten in zijn kennis en kunde te weerleggen. Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen en dat de appellant niet in aanmerking kwam voor toelating tot het Diergeneeskunderegister. De uitspraak benadrukt het belang van de gelijkwaardigheid van opleidingen en de rol van deskundige adviezen in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/148

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 september 2025 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. H. Bulut-Yazir)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. M.J.H. van der Burgt)

Procesverloop

Met het besluit van 15 april 2021 (afwijzing) heeft de minister de aanvraag van [naam] tot toelating en registratie als dierenarts in het Diergeneeskunderegister afgewezen.
Met het besluit van 14 december 2021 (beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
De minister heeft een aanvullend stuk ingediend.
De zitting was op 12 juni 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens de minister diens gemachtigde, bijgestaan door
dr. J.W. Hesselink, voorzitter van de Commissie Buitenslands Gediplomeerde Diergeneeskundigen (CBGD).
Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen de zaak voor advies voor te leggen aan de CBGD en vervolgens de beslissing op bezwaar te heroverwegen en opnieuw te beslissen op het bezwaar van [naam] .
Met het besluit van 28 januari 2025 (herziene beslissing op bezwaar) heeft de minister de beslissing op bezwaar ingetrokken, het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en aan [naam] een proceskostenvergoeding toegekend.
[naam] heeft zijn beroepsgronden aangevuld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De nadere zitting was op 3 juli 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens de minister diens gemachtigde, bijgestaan door dr. J.W. Hesselink.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
[naam] heeft in 2003 een diploma diergeneeskunde behaald aan de Universiteit van Ankara (Turkije).
1.3
[naam] heeft op 1 juni 2020 een aanvraag ingediend voor toelating in Nederland tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen en registratie in het Diergeneeskunderegister.
1.4
De minister heeft op 19 oktober 2020 de Nederlandse organisatie voor internationalisering in onderwijs (Nuffic) verzocht om het diploma van [naam] te waarderen. Op 23 november 2020 heeft het Nuffic advies gegeven. In dit advies heeft het Nuffic geconcludeerd dat het door [naam] overgelegde diploma diergeneeskunde op basis van overwegend niet-inhoudelijke vergelijkingscriteria overeenkomt met het algemene prestatieniveau van één jaar van een nominaal driejarige masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs in de richting diergeneeskunde.
1.5
Op 30 november 2020 heeft de minister advies gevraagd aan de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (UU). De UU heeft in haar advies van 21 januari 2021 geconcludeerd dat de door [naam] genoten opleiding niet gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding tot dierenarts.
1.6
Met de afwijzing heeft de minister de aanvraag van [naam] tot toelating en registratie als dierenarts in het Diergeneeskunderegister afgewezen.
1.7
[naam] heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing.
1.8
Op verzoek van de minister heeft het Nuffic op 26 oktober 2021 een aanvullend advies uitgebracht. Daarin heeft Nuffic geen aanleiding gezien haar eerdere advies aan te passen. Op 2 juni 2021 en op 23 november 2021 heeft de UU een aanvullend advies uitgebracht. Daarin heeft de UU geconcludeerd dat het niveau van de door [naam] genoten dierenartsopleiding in Turkije niet gelijk is aan de Nederlandse opleiding en dat de werkervaring van [naam] het niveauverschil niet compenseert.
1.9
Met de beslissing op bezwaar heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard. Volgens de minister is de opleiding en werkervaring van [naam] gelet op de adviezen van het Nuffic en de UU niet gelijkwaardig aan de Nederlandse diergeneeskundeopleiding.
1.1
Naar aanleiding van de (eerste) zitting van het College heeft de minister de CBGD om advies gevraagd en op 13 juni 2024 heeft de CBGD een advies uitgebracht. In dit advies heeft de CBGD uiteengezet dat zij na beoordeling van het dossier van [naam] van oordeel is dat hij niet heeft aangetoond te beschikken over voldoende kennis en kunde die op hetzelfde niveau liggen als het eindniveau van de Nederlandse (beroeps)opleiding tot dierenarts. Wel is de CBGD van oordeel dat de kennis en kunde van [naam] minimaal op het niveau van de Nederlandse bachelor diergeneeskunde liggen. Om aanvullende informatie over het kennis- en vaardighedenniveau van [naam] te verkrijgen, kan hij deelnemen aan een Kennis- en Vaardighedentoets (KVD-toets).
1.11
Op verzoek van de minister heeft de CBGD op 6 november 2024 een schriftelijke toelichting gegeven op het advies van 13 juni 2024.
1.12
Met de herziene beslissing op bezwaar heeft de minister de beslissing op bezwaar ingetrokken, maar het bezwaar van [naam] opnieuw ongegrond verklaard.
Waartegen is het beroep gericht?
2.1
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar van rechtswege ook betrekking op de herziene beslissing op bezwaar waarmee de beslissing op bezwaar is ingetrokken. Op de zitting heeft [naam] het beroep tegen de beslissing op bezwaar ingetrokken. Het College zal de hiertegen aangevoerde beroepsgronden dus niet beoordelen.
2.2
Het College zal oordelen over de door [naam] aangevoerde beroepsgronden tegen de herziene beslissing op bezwaar en daarmee de vraag beantwoorden of de minister de aanvraag van [naam] tot toelating en registratie als dierenarts in het Diergeneeskunderegister terecht heeft afgewezen.
Wettelijk kader
3 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten van partijen
4.1
[naam] voert aan dat de CBGD niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de door hem genoten opleiding niet voldoet aan de eisen van artikel 38 van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (Richtlijn 2005/36). De CBGD heeft één dag na de zitting van 12 juni 2024 haar advies uitgebracht en het is binnen dat korte tijdsbestek niet mogelijk om een vergelijking van de opleidingen te maken. De CBGD heeft ten onrechte geen vergelijking gemaakt op het niveau van de door [naam] gevolgde vakken tijdens zijn opleiding in Turkije, afgezet tegen de vakken die studenten diergeneeskunde volgen in Nederland. Verder is het in strijd met het evenredigheidsbeginsel om [naam] verplicht de KVD-toets te laten doen en alleen deze mogelijkheid open te stellen om gelijkwaardigheid te verkrijgen. De KVD-toets is een methode die sinds kort is ingevoerd en bestond niet ten tijde van de aanvraag van [naam] tot toelating en registratie als dierenarts in het Diergeneeskunderegister.
4.2
De minister onderschrijft het advies en de schriftelijke toelichting van de CBGD. De door [naam] gevolgde opleiding was ten tijde van zijn afstuderen niet geaccrediteerd en hij heeft de opleiding meer dan twintig jaar geleden gevolgd. Er is een syllabus in het dossier beschikbaar waarin de titels van de vakken zijn beschreven, maar deze bevat geen informatie over de inhoud van de betreffende vakken. Ook is niet duidelijk hoe deze vakken werden onderwezen, hoe zij werden getoetst en hoe de validiteit daarvan werd vastgesteld. Wel laat de syllabus zien dat er slechts zeer beperkt praktische training heeft plaatsgevonden en dat aan een aantal onderwerpen niet of onvoldoende aandacht is besteed om aan de minimale eisen te voldoen. Uitsluitend een vergelijking van de door [naam] gevolgde vakken afgezet tegen de vakken die studenten diergeneeskunde volgen in Nederland, is niet toereikend om het niveau van een opleiding te beoordelen en om vast te stellen op welke onderdelen het [naam] concreet aan kennis en ervaring ontbreekt. Om toch concreet inzicht te verkrijgen in de kennis en vaardigheden en te bepalen welke compenserende maatregelen passend zouden zijn, heeft de minister aan [naam] aangeboden om op kosten van de minister een KVD-toets af te leggen, maar [naam] heeft dat aanbod afgewezen.
Beoordeling door het College
5.1
Zoals het College eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:62)) is de door de minister gehanteerde maatstaf voor toelating en registratie als dierenarts in het Diergeneeskunderegister, inhoudende dat de gevolgde opleiding gelijkwaardig moet zijn aan de Nederlandse diergeneeskundeopleiding, in zijn algemeenheid niet onredelijk. In artikel 3.11 van het Besluit diergeneeskundigen (Besluit) is bepaald dat de minister personen die buiten de Europees Economische Ruimte (EER) of Zwitserland de bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde hebben verkregen, kan toelaten als dierenarts. In het Besluit is niet nader bepaald onder welke voorwaarden de minister tot toelating kan overgaan, zodat de minister daarbij beslissingsruimte heeft. Uit artikel 4.12, tweede lid, van de Regeling diergeneeskundigen (Regeling) volgt dat de gevolgde opleiding in ieder geval moet voldoen aan de minimumvereisten van artikel 38 van Richtlijn 2005/36. Op de nadere zitting van het College heeft de minister toegelicht dat hij die beslissingsruimte invult door zwaardere eisen te stellen aan de door een persoon gevolgde opleiding diergeneeskunde buiten de EER of Zwitserland dan de minimumvereisten van artikel 38 van Richtlijn 2005/36. Daarbij voert de minister, zoals hij heeft toegelicht, de uitvoeringspraktijk dat hij de CBGD verzoekt een dergelijke aanvraag te beoordelen door de door de aanvrager gevolgde opleiding diergeneeskunde te vergelijken met de eindtermen van de masteropleiding van de studie diergeneeskunde in Nederland en de competenties die Nederlandse studenten diergeneeskunde dan hebben en waarover de CBGD vervolgens advies uitbrengt aan de minister.
5.2
In het advies van de CBDG van 13 juni 2024 staat dat zij aan de hand van zes aspecten de aanvraag en de daarbij door [naam] aangeleverde documenten heeft bestudeerd, te weten (1) de kwaliteit van de opleiding en accreditatiestatus, (2) zijn ervaring als professional, (3) de competentie veterinair handelen (klinisch redeneren en besluitvorming, expertise en handvaardigheden), (4) de competenties communiceren, samenwerken en ondernemerschap (inclusief praktijkmanagement), (5) de competentie persoonlijke ontwikkeling en professionele identiteit en (6) wetenschappelijk denken en handelen.
De CBGD heeft in haar beoordeling van het eerste aspect (kwaliteit van de opleiding en accreditatiestatus) onder meer betrokken dat de opleiding van [naam] niet is geaccrediteerd door de European Association of Establishment for Veterinary Education of de American Veterinary Medical Association. Daardoor kon geen verklaring van gelijkwaardigheid worden afgegeven en heeft het Nuffic informatie verstrekt over de authenticiteit van het diploma en de waardering van de gevolgde opleiding. Wat betreft het tweede aspect (professionele ervaring) levert de ervaring die [naam] heeft opgedaan als professional, geen gelijkwaardigheid op voor alle competenties die nodig zijn voor de algemene bevoegdheid. Reden hiervoor is dat over de periode 2003 tot 2005 en 2016 tot heden geen informatie bekend is over de werkervaring van [naam] , behalve de informatie die [naam] op zijn curriculum vitae heeft vermeld. Wat het derde aspect (competentie veterinair handelen) betreft, ontbreekt concrete en specifieke informatie over de aard en omvang van de activiteiten voor de verschillende diersoorten en de periode waarbinnen deze hebben plaatsgevonden. De CBGD acht de competentie veterinair handelen met name onvoldoende wat betreft gezelschapsdieren, paarden, varkens en bedrijfsbegeleiding ten aanzien van herkauwers. De werkervaring van [naam] op het gebied van veterinaire volksgezondheid dateert van twintig jaar geleden, waardoor het de vraag is in hoeverre de kennis en kunde op dit gebied nog actueel is. Ook blijkt niet dat [naam] op de hoogte is van de Nederlandse wet- en regelgeving op dit gebied. Het vierde aspect (competenties communiceren, samenwerken en ondernemerschap) heeft de CBGD als gelijkwaardig beoordeeld. Wat betreft het vijfde aspect (competentie persoonlijke ontwikkeling en professionele identiteit) is de CBGD van oordeel dat die competentie niet gelijkwaardig is, omdat [naam] niet heeft kunnen aantonen dat hij na 2004 zijn vakkennis heeft bijgehouden. Tot slot heeft de CBGD over het zesde aspect (competentie wetenschappelijk denken en handelen) geoordeeld dat die niet gelijkwaardig is, omdat [naam] geen thesis of scriptie heeft geschreven en geen publicaties heeft aangeleverd.
5.3
Een bestuursorgaan mag afgaan op het advies van een deskundige, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze zogenoemde vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur (op grond van artikel 4.13 van de Regeling was dit tot 1 januari 2022 de UU en vanaf die datum de CBGD). Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan een reactie aan de adviseur op wat die partij over het advies heeft aangevoerd (zie de uitspraak van het College, hiervoor in 5.1 aangehaald, en de daarin onder 4.4 aangehaalde uitspraken).
5.4
In wat [naam] heeft aangevoerd ziet het College geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de minister niet op het advies en de schriftelijke toelichting van de CBGD mocht afgaan. Dat de CBGD een dag na het verzoek van de minister het advies al had uitgebracht, betekent op zichzelf niet dat het advies om die reden onzorgvuldig of anderszins onjuist is. De CBGD heeft, zoals het College hierboven onder 5.2 heeft overwogen, aan de hand van zes aspecten de aanvraag en de daarbij door [naam] aangeleverde documenten beoordeeld. De CBGD heeft in haar advies gedetailleerd duidelijk gemaakt waarin de hiaten in kennis en kunde zijn gelegen op grond waarvan zij tot de conclusie komt dat [naam] niet heeft aangetoond te beschikken over voldoende kennis en kunde die op hetzelfde niveau liggen als het eindniveau van de Nederlandse masteropleiding diergeneeskunde. [naam] heeft daar onvoldoende tegenovergesteld, want hij heeft slechts volstaan met een algemene betwisting dat de minister ten onrechte geen vergelijking heeft gemaakt van de door [naam] gevolgde vakken tijdens zijn opleiding in Turkije, afgezet tegen de vakken die studenten diergeneeskunde volgen in Nederland. Zoals de minister op de nadere zitting van het College terecht heeft opgemerkt, is een vergelijking van de vakkenpakketten van opleidingen op zichzelf niet toereikend om de gelijkwaardigheid van het niveau van die opleidingen te beoordelen, omdat daarmee geen inzicht wordt verkregen in de opgedane klinische en praktijkgerichte vaardigheden. Verder stond in de door [naam] overgelegde syllabus geen beschrijving van de wijze waarop de vakken zijn gedoceerd en ook niet hoe de afgenomen toetsen zijn gevalideerd. Naar het oordeel van het College lag het op de weg van [naam] om de door de CBGD in het advies beschreven hiaten in kennis en kunde te weerleggen en heeft [naam] dat ten onrechte niet gedaan. Op de nadere zitting van het College heeft [naam] aangeboden om alsnog aan te tonen dat de door de CBGD geconstateerde hiaten in kennis en kunde onjuist zijn en heeft [naam] het College verzocht om hem daartoe in de gelegenheid te stellen. Het College gaat aan dit bewijsaanbod voorbij, omdat [naam] daarmee te laat is. [naam] had dat eerder, namelijk na ontvangst van het advies van de CBGD en de schriftelijke toelichting daarop in de bezwaarfase, kunnen en moeten doen en [naam] heeft geen steekhoudende verklaring gegeven waarom hij dat niet heeft gedaan.
5.5
Ook volgt het College [naam] niet in zijn betoog, zakelijk weergegeven, dat de minister in strijd met het evenredigheidsbeginsel [naam] heeft verplicht om een KVD-toets af te leggen. Anders dan [naam] stelt, heeft de minister [naam] niet verplicht om een KVD-toets af te leggen. De minister heeft op de zitting van het College toegelicht dat de minister aan [naam] heeft aangeboden om op kosten van de minister een KVD-toets af te leggen om inzicht te verkrijgen in de kennis en vaardigheden van [naam] , omdat uit het advies van de CBGD en de schriftelijke toelichting daarop volgde dat [naam] niet heeft aangetoond te beschikken over kennis en kunde gelijkwaardig aan het eindniveau van de Nederlandse masteropleiding diergeneeskunde. Dat [naam] het aanbod van de minister heeft afgewezen omdat, zoals hij op de nadere zitting heeft verklaard, hij de verwachting heeft dat hij de KVD-toets niet met een voldoende resultaat zal afleggen, maakt het voorgaande niet anders.
5.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de minister de aanvraag van [naam] tot toelating en registratie als dierenarts in het Diergeneeskunderegister terecht heeft afgewezen.
Slotsom
6.1
Het beroep van [naam] tegen de herziene beslissing op bezwaar is ongegrond.
6.2
Omdat de minister de beslissing op bezwaar met de herziene beslissing op bezwaar heeft ingetrokken, ziet het College aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen wat betreft het door [naam] ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar. Het College stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 12 juni 2024 bij het College, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Het College volgt [naam] niet in zijn betoog dat een hogere wegingsfactor toegepast moet worden. De zaak is namelijk niet van bovengemiddeld gewicht en bestaat niet uit minimaal vier samenhangende zaken zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Tot slot bestaat voor een verdergaande proceskostenveroordeling geen aanleiding, omdat het beroep van [naam] tegen de herziene beslissing op bezwaar niet slaagt.
6.3
Het College zal de minister daarnaast opdragen het in beroep betaalde griffierecht van
€ 184,- aan [naam] te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam] tot een bedrag van € 1.814,-;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. M.M. Smorenburg en
mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. D.L. van Hal-Vermeer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.
S.C. Stuldreher w.g. D.L. van Hal-Vermeer
de voorzitter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen

Bijlage

Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
Artikel 38 De opleiding tot dierenarts
1. De diergeneeskundige opleiding omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch en praktisch onderwijs op voltijdbasis aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.4.1, opgenomen studieprogramma.
[…]
3. De opleiding tot dierenarts waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:
a. a) voldoende kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de dierenarts berusten;
b) voldoende kennis van de structuur en de functies van gezonde dieren, de fokkerij, de voortplanting en de algemene hygiëne, alsmede van de voeding van dieren, met inbegrip van de technologie van het vervaardigen en conserveren van voeder dat aan hun behoeften voldoet;
c) voldoende kennis op het gebied van het gedrag en de bescherming van dieren;
d) voldoende kennis van de oorzaken, de aard, het verloop, de gevolgen, de diagnose en de behandeling van de ziekten van individuele dieren en groepen dieren, en in het bijzonder kennis van de ziekten die op de mens kunnen worden overgebracht;
e) voldoende kennis van de preventieve geneeskunde;
f) voldoende kennis van de hygiëne en de technologie bij het verkrijgen, vervaardigen en in omloop brengen van dierlijke levensmiddelen of levensmiddelen van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor menselijke consumptie;
g) voldoende kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende deze gebieden;
h) voldoende klinische en praktische ervaring, opgedaan onder deskundig toezicht.
Wet dieren
Artikel 4.1 Toelating dierenartsen en andere personen
1. Tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen zijn toegelaten dierenartsen en andere personen die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid.
[…]
Artikel 4.3 Register
1. Onze Minister houdt een openbaar register bij van personen die een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde als bedoeld in artikel 1.1 met goed gevolg hebben voltooid en andere personen die worden toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen.
[…]
Besluit diergeneeskundigen
Artikel 3.11 Toelating diergeneeskundigen derde landen
1. Onze Minister kan tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, personen toelaten die buiten de Europees Economische Ruimte of Zwitserland de bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde hebben verkregen.
[…]
Artikel 3.13 Aanvraag toelating
Een toelating als bedoeld in de artikelen […] en 3.11, eerste lid, wordt op aanvraag verleend.
Artikel 4.5 Registratie
Onze Minister draagt er zorg voor dat degene die krachtens de artikelen […] of 3.11, eerste lid, is toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen wordt ingeschreven in het openbaar register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet.
Regeling diergeneeskundigen
Artikel 3.4 Aanvraag erkenning van beroepskwalificaties
1. Een aanvraag tot het verkrijgen van erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties ten behoeve van de toelating tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen […] door migrerende beroepsbeoefenaars wordt ingediend via een daartoe beschikbaar gesteld middel.
2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt tevens aangemerkt als een aanvraag tot toelating […]
Artikel 4.12 Aanvraag toelating
1. Op een aanvraag tot toelating tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen in de volle omvang door personen die geen beroep op de Richtlijn 2005/36/EG kunnen doen zijn de artikelen 3.8, 3.9 en 3.10 van overeenkomstige toepassing.
2 Het in artikel 3.9, eerste lid, onder c, bedoelde getuigschrift is verstrekt ter afsluiting van een opleiding als dierenarts die naar het oordeel van de minister in ieder geval voldoet aan de in artikel 38 van Richtlijn 2005/36/EG gestelde eisen.
Artikel 4.13 Advisering toelating (tot 1 januari 2022)
Alvorens een besluit op een aanvraag als bedoeld in de artikelen […] of 4.12 wordt genomen, wordt de Faculteit Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit te Utrecht advies gevraagd. […]
Artikel 4.13 Advisering toelating (per 1 januari 2022)
De Minister vraagt voordat hij een besluit neemt op een aanvraag als bedoeld in de artikelen […] of 4.12, aan de commissie advies. […]
Artikel 4.17a Instelling en taak (per 1 januari 2022)
1. Er is een Commissie buitenslands gediplomeerde diergeneeskundigen.
2. De commissie heeft tot taak de Minister van advies te dienen over:
a. de aanvraag tot:
[…]
4°. Toelating als bedoeld in artikel 4.12;
[…]