ECLI:NL:CBB:2025:464
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet ongegrond tegen niet-tijdig bezwaar inzake subsidie COVID-19
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan op het verzet van [naam] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 28 januari 2025. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Economische Zaken, waarin het bezwaar tegen de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022 niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De onderneming was niet verschenen tijdens de zitting, maar had wel een gemachtigde, mr. R.R.J.W. Delsing, aangesteld. De minister was vertegenwoordigd door mr. P. van Veen.
In het verzet voerde de onderneming aan dat zij haar administratie volledig had uitbesteed en niet op de hoogte was van de termijn voor het indienen van bezwaar. Na kennisname van het vaststellingsbesluit had zij binnen enkele dagen een bezwaarschrift ingediend. De onderneming stelde dat de coronacrisis haar in een financieel moeilijke positie had gebracht, waardoor zij afhankelijk was van subsidieregelingen zoals de TVL. Deze omstandigheden zouden de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
Het College oordeelde echter dat de overschrijding van de termijn aan de onderneming zelf was toe te rekenen. Het handelen of nalaten van de ingeschakelde dienstverlener valt in beginsel onder het risico van de onderneming. Ook in het verzet zijn er geen bijzondere omstandigheden aangetoond die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarom verklaarde het College het verzet ongegrond en bleef de eerdere uitspraak van 28 januari 2025 in stand, waarmee de procedure is geëindigd.