ECLI:NL:CBB:2025:470

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
24/77
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van basis- en vergroeningsbetaling na randvoorwaardenkorting en terugvordering van onverschuldigde betalingen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1], handelend onder de naam [naam 2], en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had op 1 september 2023 de eerder aan [naam 2] voor 2022 uitbetaalde basis- en vergroeningsbetaling herberekend en lager vastgesteld, en het te veel betaalde bedrag teruggevorderd. Dit besluit werd door de minister in een later besluit van 8 december 2023 ongegrond verklaard, waarop [naam 2] beroep instelde. Tijdens de zitting op 21 juli 2025 waren zowel [naam 1] als de gemachtigden van de minister aanwezig.

De zaak draait om de herziening van de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling, die door de minister was verlaagd vanwege een randvoorwaardenkorting van 3% die was opgelegd na een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De inspectie had geconstateerd dat [naam 2] meerdere randvoorwaarden op het gebied van dierenwelzijn had overtreden. [naam 2] betwistte de rechtmatigheid van het bedrijfsbezoek en de daaruit voortvloeiende besluiten, maar het College oordeelde dat het bewijs rechtmatig was verkregen en dat de minister verplicht was de uitbetaling te herzien.

Het College concludeerde dat de minister de herberekening van de uitbetaling correct had uitgevoerd en dat de terugvordering van het onverschuldigde bedrag van € 967,41 rechtmatig was. Het beroep van [naam 2] werd ongegrond verklaard, en het College benadrukte dat de minister niet kon afwijken van eerder vastgestelde besluiten zonder gegronde redenen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor begunstigden om te voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria en andere verplichtingen die aan de toekenning van landbouwsteun zijn verbonden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/77

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [woonplaats]

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. S. van der Salm)

Procesverloop

Met een besluit van 1 september 2023 heeft de minister de eerder aan [naam 2] voor 2022 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB uitbetaalde basis- en vergroeningsbetaling (uitbetaling 2022) herberekend, lager vastgesteld en het te veel betaalde teruggevorderd.
Met een besluit van 8 december 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
[naam 2] heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 21 juli 2025. Daar zijn [naam 1] en [naam 3] en de gemachtigden van de minister verschenen.

Overwegingen

1.1
[naam 2] heeft met een Gecombineerde opgave 2022 gevraagd om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling. De minister heeft met een besluit van 12 december 2022 de uitbetaling voor 2022 vastgesteld op € 32.247,15.
1.2
Een toezichthoudend dierenarts heeft een melding ‘dubieuze VKI’ (melding) gedaan, omdat [naam 2] op 21 juli 2022 bij een slachthuis in Tilburg een rund kreupel zou hebben aangevoerd.
1.3
Dit is voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aanleiding geweest om bij de dierenarts van het slachthuis informatie op te vragen over de melding en bij [naam 2] op 12 september 2022 een onaangekondigd bedrijfsbezoek te doen. Over het rund is een boeterapport van 17 november 2022 opgemaakt en van het bedrijfsbezoek is een rapport van bevindingen van 25 oktober 2022 opgemaakt.
1.4
De minister heeft voor de aanvoer van het rund op 21 juli 2022 [naam 2] een boete opgelegd, maar heeft dat boetebesluit in bezwaar met een besluit van 24 mei 2024 herroepen. Volgens de minister kan hij bij nader inzien niet van de juistheid van het boeterapport uitgaan, omdat de opstellers daarvan het rund zelf niet hebben gezien, terwijl de toezichthoudend dierenarts bij het slachthuis die het rund wel heeft gezien geen aanleiding zag om een rapport op te maken.
1.5
Uit het rapport van bevindingen volgt dat volgens de NVWA [naam 2] meerdere randvoorwaarden op het gebied van dierenwelzijn heeft overtreden. Toezichthouders hebben gezien dat de huisvesting van kalveren en runderen niet in orde was. Verder zagen zij veertien kreupele runderen en een ziek rund die niet goed werden verzorgd en niet goed waren gehuisvest. Verder had [naam 2] de gegevens in het register van medische zorg en sterfgevallen niet, zoals verplicht, drie jaar bewaard. De minister heeft daarvoor met een besluit van 22 maart 2023 en een besluit op bezwaar van 23 juni 2023 een randvoorwaardenkorting van 3% opgelegd op alle subsidies van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) die [naam 2] voor 2022 heeft aangevraagd. Het College heeft het beroep van [naam 2] tegen dit besluit met een uitspraak van 4 juni 2024 niet-ontvankelijk verklaard, wegens niet verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
2 De minister heeft met het bestreden besluit de aan [naam 2] voor 2022 toegekende uitbetaling vanwege de randvoorwaardenkorting herzien en lager vastgesteld op € 31.279,74 in plaats van € 32.247,15 en een bedrag van € 967,41 teruggevorderd.
3 [naam 2] betoogt dat hij niet begrijpt waar het in beroep nog over gaat, nu hij van de minister met het besluit van 24 mei 2024 gelijk heeft gekregen. De minister heeft het rapport van bevindingen laten vervallen en de randvoorwaardenkorting ingetrokken. De aanleiding voor het bedrijfsbezoek was het rund dat niet op transport naar het slachthuis had gemogen. Inspecteurs van de NVWA mogen plaatsen betreden voor zover dat nodig is voor het vervullen van hun taken. Zij waren niet bevoegd het bedrijf te betreden want daar was het rund niet meer. Het bedrijfsbezoek was onrechtmatig en het daaruit verkregen bewijs is onrechtmatig verkregen. Dat heeft [naam 2] in bezwaar tegen het boetebesluit aangevoerd. De minister heeft dat bezwaar gegrond verklaard, dus ook op dat punt. Als de minister dat in het besluit van 24 mei 2024 met zoveel woorden had vermeld in plaats van te volstaan met de overweging dat de overige gronden geen bespreking behoeven, zoals hij heeft gedaan, was deze beroepsprocedure niet nodig geweest. Verder zou de NVWA het rapport niet publiceren, of doorgeven aan RVO. Het rapport van bevindingen stond op de website van RVO waar derden het konden zien. Met naam en adres en alles, terwijl de procedure nog liep.

Beoordeling

4.1
Het College stelt voorop dat wat [naam 2] over de publicatie van het rapport van bevindingen heeft aangevoerd, buiten de omvang van dit geding valt. In dit geding ligt alleen het bestreden besluit ter beoordeling door het College voor. Uit de tekst van dat besluit blijkt duidelijk dat het gaat over de herberekening van de uitbetaling voor 2022 vanwege de opgelegde randvoorwaardenkorting van 3%. Voor zover dat [naam 2] niet duidelijk was, zoals hij betoogt, had hij dat bij RVO kunnen navragen.
4.2
Het College stelt vast dat het besluit op bezwaar van 23 juni 2023 in rechte vaststaat, omdat het College het beroep daartegen niet-ontvankelijk heeft verklaard en geen andere rechtsmiddelen meer mogelijk zijn. Dit betekent dat het rechtsgevolg waarop dit besluit is gericht, te weten de randvoorwaardenkorting van 3%, vaststaat.
4.3
Volgens vaste rechtspraak is het bij ketenbesluitvorming (opvolgende besluiten binnen dezelfde rechtsverhouding waarbij latere besluiten afhankelijk zijn van eerdere besluiten), als in dit geding aan de orde, toegestaan om in uitzonderlijke gevallen van een in rechte vaststaand eerder besluit af te wijken, bijvoorbeeld als dat besluit evident onrechtmatig is. Het bestuursorgaan moet nagaan of daartoe aanleiding bestaat. Vergelijk de uitspraken van het College van 21 december 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:1096) en 10 oktober 2023, (ECLI:NL:CBB:2023:579).
4.4
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. Dat tijdens het bedrijfsbezoek is gezien dat meerdere randvoorwaarden niet zijn nageleefd, is rechtmatig verkregen bewijs. Het College ziet gaan aanknopingspunt voor het oordeel dat de minister bij het bestreden besluit van het besluit van 23 juni 2023 had moeten afwijken.
4.5
Het betoog van [naam 2] dat de minister met het besluit van 24 mei 2024 zelf de randvoorwaardenkorting heeft ingetrokken en niet langer uitgaat van de juistheid van het rapport van bevindingen, berust op een onjuiste lezing van dat besluit. Dat besluit gaat niet over de randvoorwaardenkorting, maar over de boete die de minister aan [naam 2] had opgelegd voor het vervoeren van een kreupel rund naar het slachthuis. De minister heeft de boete laten vallen omdat hij het rapport waarop de boete is gebaseerd onvoldoende vindt als bewijs. Het boeterapport en/of het vervoer van een kreupel rund naar het slachthuis zijn niet aan de randvoorwaardenkorting ten grondslag gelegd. Dit betoog slaagt niet.
4.6
De wet verplicht de minister de eerder vastgestelde uitbetaling voor 2022 opnieuw te berekenen en te herzien vanwege de randvoorwaardenkorting. [naam 2] heeft de uitkomst van die berekening, waaruit volgt dat de minister hem € 967,41 (dat is 3% van € 32.247,15) onverschuldigd heeft uitbetaald, niet betwist. Uit artikel 63, eerste lid, van Verordening 1306/2013 en artikel 7 van Verordening 809/2014, waarvan de tekst in de bijlage bij deze uitspraak is vermeld, volgt dat de minister verplicht was dat bedrag terug te vorderen. Dat bedrag is niet onevenredig hoog.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. J.W.E. Pinckaers
BIJLAGE
Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013)
Artikel 63 Onverschuldigde betalingen en administratieve sancties
1. Wanneer een begunstigde niet blijkt te voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen die verbonden zijn aan de voorwaarden voor de toekenning van de bijstand of steun waarin de sectorale landbouwwetgeving voorziet, wordt de steun niet betaald of geheel of gedeeltelijk ingetrokken en worden, naargelang het geval, de desbetreffende betalingsrechten als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 niet toegewezen of ingetrokken.
[…]
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014)
Artikel 7 Terugvordering van onverschuldigde betalingen
1. In geval van een onverschuldigde betaling betaalt de begunstigde het betrokken bedrag terug, in voorkomend geval verhoogd met de overeenkomstig lid 2 berekende rente.
[...]