ECLI:NL:CBB:2025:588

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
24/370
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep taxichauffeur tegen schorsing chauffeurskaart en vergoeding proceskosten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 november 2025 uitspraak gedaan in het beroep van een taxichauffeur tegen de schorsing van zijn chauffeurskaart door de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De schorsing was gebaseerd op artikel 10, lid 3, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten, na een aanhouding van de taxichauffeur op verdenking van handel in hard-drugs. De minister had de schorsing opgelegd tot 20 februari 2024, maar heeft later het bezwaar van de taxichauffeur gegrond verklaard. De taxichauffeur stelde dat de schorsing onterecht was en eiste schadevergoeding. Het College oordeelde dat de minister de schorsing terecht had opgelegd, maar dat deze eerder had moeten worden opgeheven. De taxichauffeur had de sepotbeslissing van de officier van justitie overgelegd, waaruit bleek dat er onvoldoende bewijs was voor vervolging. Het College vernietigde het bestreden besluit voor zover het de onrechtmatigheid van de schorsing vanaf 29 december 2023 betreft, en oordeelde dat de minister de proceskosten van de taxichauffeur moest vergoeden. De minister werd veroordeeld tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten en het griffierecht van € 187,- aan de taxichauffeur.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/370

uitspraak van de enkelvoudige van 4 november 2025 op het beroep van:

[naam 1] , te [woonplaats] (taxichauffeur)

(gemachtigde: mr. N.A. de Kock),

ende minister van Infrastructuur en Waterstaat,

(gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschoff)

Procesverloop

Met het besluit van 28 november 2023 (schorsingsbesluit) heeft de minister de chauffeurskaart van de taxichauffeur op grond van artikel 10, derde lid, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (Regeling) tot 20 februari 2024 geschorst.
Met het besluit van 5 maart 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de taxichauffeur gegrond verklaard.
De taxichauffeur heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 21 augustus 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: de taxichauffeur, bijgestaan door zijn gemachtigde en namens de minister zijn gemachtigde en
[naam 2] .

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1.1
Aan de taxichauffeur was een chauffeurskaart verstrekt.
1.2
In een op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2023 hebben de verbalisanten – voor zover hier van belang en kort gezegd – verklaard dat de taxichauffeur op die datum op heterdaad is aangehouden op verdenking van handel in hard-drugs.
1.3
Van de politie Amsterdam ontving de minister het proces-verbaal van bevindingen. De minister heeft naar aanleiding hiervan met het schorsingsbesluit de chauffeurskaart van de taxichauffeur op grond van artikel 10, derde lid, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (Regeling) en artikel 82, zesde lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp 2000) geschorst. De minister vermoedt dat de taxichauffeur niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag (VOG).
1.4
Met de brief van 30 november 2023 heeft de officier van justitie de taxichauffeur bericht hem ter zake niet verder te vervolgen omdat er naar het oordeel van de officier van justitie onvoldoende bewijs is (sepotbeslissing).
1.5
De taxichauffeur heeft op 6 december 2023 telefonisch contact opgenomen met Kiwa Register B.V. en aangegeven dat de zaak is geseponeerd. Kiwa heeft vervolgens de (onder de minister vallende) Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geïnformeerd over dit contact. Door middel van een e-mailbericht van 7 december 2023 heeft een inspecteur van ILT de taxichauffeur bericht dat Justitie uiteindelijk beoordeelt of hij betrouwbaar genoeg wordt geacht voor het verrichten van taxivervoer en dat daarbij meer factoren spelen dan alleen het sepot.
1.6
Op 19 december 2023 heeft de taxichauffeur bezwaar gemaakt tegen het schorsingsbesluit. Daarbij heeft hij de sepotbeslissing meegezonden. Blijkens de poststempel op de enveloppe is het bezwaarschrift op 22 december 2023 ter post aangeboden en blijkens een stempel van de minister is het bezwaarschrift op 27 december 2023 door hem ontvangen. Op 9 januari 2024 heeft de taxichauffeur het bezwaarschrift per email toegezonden aan de minister.
1.7
Met het besluit van 10 januari 2024 heeft de minister het schorsingsbesluit per direct opgeheven. In dat besluit staat dat de getoonde sepotbeslissing de reden is om de schorsing op te heffen.
Het bestreden besluit
2 Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van de taxichauffeur gegrond verklaard. Wel vindt de minister dat hij de chauffeurskaart terecht heeft geschorst. Hij is op basis van het proces-verbaal van bevindingen ervan uitgegaan dat de taxichauffeur ervan wordt verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan handel in hard-drugs. Daarmee is het vermoeden ontstaan dat de taxichauffeur niet langer voldeed aan de eisen omtrent een VOG. Door bij het bezwaarschrift de sepotbeslissing te overleggen, heeft de taxichauffeur dat vermoeden kunnen weerleggen. De eerdere, op 6 december 2023 gedane, mededeling van de taxichauffeur over de sepotbeslissing was daartoe onvoldoende; de louter kale mededeling ervan vormt geen bewijs waarmee het vermoeden weerlegd kan worden. Bovendien betreft de omstandigheid dat de officier van justitie uiteindelijk heeft besloten de zaak te seponeren wegens onvoldoende bewijs een gegeven van na het schorsingsbesluit. De schorsing van de chauffeurskaart is dan ook beëindigd op basis van nieuwe feiten en omstandigheden.
Beoordeling door het College
3 De taxichauffeur voert aan dat de minister zijn chauffeurskaart ten onrechte heeft geschorst en als gevolg daarvan heeft hij schade geleden, waartoe hij de minister aansprakelijk heeft gesteld. Om schadevergoeding te kunnen krijgen is voor de taxichauffeur van belang dat vast komt te staan dat die schorsing onrechtmatig is en in zoverre heeft hij een belang daarover een oordeel te verkrijgen.
4.1
De taxichauffeur voert samengevat weergegeven het volgende aan. De minister heeft onzorgvuldig en onevenredig gehandeld door zijn chauffeurspas te schorsen zonder onderzoek te doen of het onderzoek vanuit het Openbaar Ministerie af te wachten. Hij heeft de beslissing enkel genomen op basis van het proces-verbaal van bevindingen en is ten onrechte ervan uitgegaan dat de taxichauffeur zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. In dat verband wijst de taxichauffeur ook op de sepotbeslissing. Verder heeft hij de minister daarover al op 6 december 2023 telefonisch bericht. Het e-mailbericht van de inspecteur van 7 december 2023 dat er bij de beoordeling of de taxichauffeur betrouwbaar is voor het taxivervoer meer factoren spelen dan alleen de sepotbeslissing is onjuist. Pas bij het bestreden besluit was voor de taxichauffeur duidelijk dat de schorsing niet eerder kon worden opgeheven dan nadat de sepotbeslissing was overgelegd. De minister heeft de sepotbeslissing niet opgevraagd bij de taxichauffeur en de taxichauffeur ging ervan uit dat de minister ermee bekend was dat zijn zaak was geseponeerd.
4.2
Op grond van artikel 10, derde lid, van de Regeling kan – kort gezegd en voor zover hier van belang – een chauffeurskaart voor een termijn van ten hoogste twaalf weken worden geschorst in het belang van veilig taxivervoer dan wel bij vermoeden van een geval als bedoeld in het eerste lid, onder d. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling bepaalt dat de chauffeurskaart wordt ingetrokken indien de bestuurder niet of niet tijdig op grond van artikel 82, zesde lid, van het Besluit een nieuwe verklaring omtrent het gedrag overlegt.
Artikel 82, zesde lid, van het Bp 2000 bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien onze minister vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, hij kan verlangen dat de bestuurder opnieuw verzoekt om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag.
4.3
Uit het proces-verbaal blijkt dat de taxichauffeur is aangehouden op verdenking van handel in hard-drugs. Met de minister is het College van oordeel dat een dergelijke verdenking het vermoeden rechtvaardigt dat de taxichauffeur niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een (nieuwe) VOG zoals bepaald in artikel 82, zesde lid, van het Besluit. Daaraan doet de sepotbeslissing van de officier van justitie niet af. In het kader van artikel 82, zesde lid, van het Bp 2000 is een ‘vermoeden’ dat een chauffeur niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG voldoende om de chauffeurskaart op grond van artikel 10, derde lid, van de Regeling te schorsen. De minister was dus bevoegd om de chauffeurskaart te schorsen. De taxichauffeur heeft de aanwending van die bevoegdheid door de minister niet (gemotiveerd) bestreden. In zoverre slaagt het betoog van de taxichauffeur niet.
4.4
Het College is wel met de taxichauffeur van oordeel dat de minister het schorsingsbesluit eerder had moeten opheffen. Dat hoefde nog niet te gebeuren op het moment dat de taxichauffeur op 6 december 2023 telefonisch over de schorsingsbeslissing berichtte. Hoewel, zoals de minister op de zitting ook heeft erkend, de reactie van de inspecteur op 7 december 2023 niet correct was, had voor de taxichauffeur hoe dan ook duidelijk moeten zijn dat hij hier niet kon volstaan met de enkele mededeling dat een sepotbeslissing was genomen dan wel dat hij ervan mocht uitgaan dat de minister deze zou opvragen, maar dat hij deze diende op te sturen naar de minister. De taxichauffeur heeft de sepotbeslissing vervolgens met het bezwaarschrift van 19 december 2023 aan de minister toegezonden en de minister heeft die op (woensdag) 27 december 2023 ontvangen. In aanmerking genomen dat volgens de minister overlegging van de sepotbeslissing volstond om hier het vermoeden te kunnen weerleggen dat de taxichauffeur niet langer voldeed aan de eisen voor het afgeven van een VOG en rekening houdend met de postverwerking door de minister, is het College van oordeel dat de minister het schorsingsbesluit per
29 december 2023 had moeten opheffen. In zoverre slaagt het betoog van de taxichauffeur.
4.5
Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat de kosten in verband met de behandeling van bezwaar uitsluitend worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is hier geen sprake, omdat, zoals uit wat hiervoor is overwogen, de minister de chauffeurskaart terecht heeft geschorst. De minister heeft het verzoek van de taxichauffeur om vergoeding van die kosten terecht afgewezen.
Slotsom
5.1
Het beroep is gegrond. Het College zal het bestreden besluit vernietigen voor zover de minister niet heeft onderkend dat het schorsingsbesluit vanaf 29 december 2023 onrechtmatig is. Omdat de schorsing van de chauffeurskaart al is opgeheven, kan hier met dit oordeel worden volstaan.
5.2
Omdat het College het beroep gegrond verklaart, bepaalt het College dat de minister aan de taxichauffeur het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.3
Het College veroordeelt de minister in de proceskosten van de taxichauffeur in beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting in beroep met een waarde per punt van € 907,-).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover de minister niet heeft onderkend dat het schorsingsbesluit vanaf 29 december 2023 onrechtmatig is;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan de taxichauffeur te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de taxichauffeur tot een bedrag van
€ 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. B.W.N. van den Oever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
w.g. A. Venekamp w.g. B.W.N. van den Oever