ECLI:NL:CBB:2025:61

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
22/1987
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over subsidie vaste lasten financiering COVID-19

Op 4 februari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het verzet van [naam 1] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 3 december 2024. In die uitspraak werd het beroep van de onderneming ongegrond verklaard, omdat de minister van Economische Zaken de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 op € 0,- had vastgesteld. Dit gebeurde omdat de onderneming niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming had in haar aangifte voor Q4 van 2020 een factuur van 18 december 2020 opgenomen, die betrekking had op personeelskosten van de moedermaatschappij, wat leidde tot een onjuiste berekening van het omzetverlies.

In het verzetschrift stelde de onderneming dat er in de jaarrekening van 2023 een correctie was doorgevoerd met betrekking tot de personeelskosten en dat de onderneming en de moedermaatschappij, [naam 4] B.V., feitelijk als een fiscale eenheid voor de btw functioneren. De minister herhaalde echter dat de aangifte omzetbelasting leidend was voor de omzetbepaling en dat er geen informatie beschikbaar was over ingediende suppletieaangiften.

Tijdens de zitting op 20 januari 2025 meldde de onderneming dat zij diezelfde dag een suppletieaangifte had ingediend over Q4 van 2020. Het College besloot dat deze nieuwe informatie aanleiding gaf om het verzet gegrond te verklaren. De uitspraak van 3 december 2024 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1987

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2025 op het verzet van

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 3 december 2024.
De zitting was op 20 januari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2]
,namens de onderneming, bijgestaan door [naam 3] , en mr. M. Achali en mr. J.W.P. van Oosten, gemachtigden van de minister van Economische Zaken.

Overwegingen

1. Met de uitspraak van 3 december 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:880) heeft het College het beroep van de onderneming tegen het besluit van de minister van 26 juli 2022 ongegrond verklaard. Het College heeft geoordeeld dat de minister de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 terecht op € 0,- heeft vastgesteld, omdat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat zij ten minste 30% omzetverlies heeft geleden. De omzet van een factuur van 18 december 2020 die betrekking zou hebben op personeelskosten die voor rekening komen van de moedermaatschappij, is in de aangifte voor Q4 van 2020 opgegeven, zodat deze omzet terecht is meegenomen in de berekening van het omzetverlies.
2 De onderneming heeft in het verzetschrift gesteld dat inmiddels in de jaarrekening van 2023 een correctie is doorgevoerd met betrekking tot de personeelskosten die in de factuur van 18 december 2020 staan. Ook zijn de kosten voor de ontwikkeling van een softwaremodule gecorrigeerd in deze jaarrekening. Met een e-mail van 15 augustus 2022 heeft de onderneming aan de minister verduidelijkt dat de onderneming en de moedermaatschappij, [naam 4] B.V., feitelijk functioneren als een fiscale eenheid voor de btw. Dit rechtvaardigt een alternatieve facturatiemethode.
3 De minister heeft in zijn reactie op het verzetschrift zijn standpunt herhaald dat voor het bepalen van de omzet niet de administratie van de onderneming leidend is, maar de aangifte omzetbelasting. De minister heeft hieraan toegevoegd dat in de Belastingdienst-viewer geen informatie bekend was dat de onderneming suppletieaangiften heeft ingediend.
4 Op de zitting van 20 januari 2025 heeft de onderneming gesteld dat zij diezelfde dag een suppletieaangifte heeft ingediend over Q4 van 2020. De minister heeft in andere zaken over de TVL waarin tijdens de beroepsprocedure een suppletieaangifte is ingediend, bekeken of de suppletieaangifte aanleiding gaf om de beslissing op bezwaar te herzien. Gelet hierop ziet het College aanleiding om het verzet gegrond te verklaren.
5 Het verzet is gegrond, de uitspraak van 3 december 2024 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.

Beslissing

Het College verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. C.D.V. Efstratiades