ECLI:NL:CBB:2025:65

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
22/2183
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidieaanvraag voor isolerende maatregelen in woning

In deze zaak hebben appellanten, eigenaren van een villa, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De minister van Klimaat en Groene Groei had de aanvraag afgewezen, omdat volgens hem geen sprake was van een zelfstandige woongelegenheid op het moment van de aanvraag. De appellanten betwistten deze stelling en stelden dat de villa, ondanks dat deze ook als kantoor werd gebruikt, nog steeds als woning kon worden aangemerkt. De zaak werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, dat op 11 februari 2025 uitspraak deed. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte had gesteld dat de villa geen woning was. De omstandigheid dat er verbouwingen hadden plaatsgevonden, waaronder de realisatie van een nieuwe keuken, deed niets af aan de status van de villa als woning. Het College vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg hem op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de minister niet opnieuw mag afwijzen op de grond dat appellanten geen eigenaar-bewoners zijn. Tevens werd het betaalde griffierecht aan appellanten vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2183

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 februari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , te [woonplaats] (appellanten)

en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. M. Wullink)

Procesverloop

Met het besluit van 17 juni 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van appellanten voor een subsidie op grond van titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) voor een investering in dak-, gevel-, (HR++) glas-, vloer-, en dakisolatie, afgewezen.
Met het besluit van 7 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 21 november 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen appellanten en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Inleiding en feitelijke achtergrond
1.1
Appellanten zijn eigenaars van een woonhuis, dat zich samen met drie appartementen in het gebouw ‘ [naam 3] ’ (villa) bevindt. Deze zaak gaat over de afwijzing op grond van de Regeling van de subsidieaanvraag voor het treffen van isolerende maatregelen in het woonhuis.
1.2
De villa is gebouwd in [jaar] als paviljoen van de psychiatrische instelling “ [naam 4] ”. Rond 2000 is de villa verkocht en vervolgens gebruikt als woonhuis met een kantoor aan huis. Het adres is [adres] .
1.3
Op 15 juli 2020 is een omgevingsvergunning verleend om de villa te verbouwen tot een woonhuis en drie zelfstandige appartementen. Daarbij is tevens vergund om op de plek van een terras een uitbouw te realiseren met daarin een keuken. In deze vergunning is de bestaande villa aangeduid als woning. Uit deze vergunning blijkt dat op de villa een woonbestemming rust.
1.4
Appellanten hebben bij overeenkomst van 1 september 2021 de woning gekocht. Het adres [adres] is op de woning blijven rusten. De drie appartementen hebben eigen adressen gekregen.
Wettelijk kader
2 Artikel 4.5.1. (Begripsomschrijving) van de Regeling luidde ten tijde van de aanvraag en voor zover van belang als volgt:
In deze titel wordt verstaan onder:
eigenaar-bewoner: natuurlijke persoon die:
a. een woning in eigendom heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal hebben;
(…)
woning:
a. bestaande gebouwde onroerende zaak, die een zelfstandige woongelegenheid vormt alvorens investering plaatsvindt en in de basisregistratie, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, met een woonfunctie is geregistreerd;
(…)
Standpunten van partijen3.1 De minister heeft de subsidieaanvraag afgewezen, omdat de aanvraag is gedaan als ‘eigenaar-bewoner’, terwijl op dat moment geen sprake was van een zelfstandige woongelegenheid. Door de verbouwing van kantoorpand naar woning wordt niet voldaan aan de in de Regeling opgenomen definities van ‘woning’ en ‘eigenaar-bewoner’, omdat uit de koopovereenkomst blijkt dat de woning van appellanten nog in aanbouw was op het moment van de aankoop. Volgens de minister moet uitgegaan worden van de situatie voor transformatie, waarbij het feitelijke gebruik bepalend is. Pas na splitsing van het pand in vier zelfstandige wooneenheden en appartementsrechten, zijn de nieuwe woningen definitief gecreëerd, met nieuwe voorzieningen zoals sanitair en keukens.
3.2
Appellanten betwisten dat voorafgaand aan de investering geen sprake was van een bestaande gebouwde onroerende zaak die een zelfstandige woongelegenheid vormde. De verkoper was eigenaar van het gehele pand, dat hij met zijn gezin bewoonde. Daarnaast had hij als projectontwikkelaar een kantoor aan huis. Op de bovenverdieping bevonden zich de slaapkamers die als kinderslaapkamers dienden en die door appellanten nu opnieuw als slaapkamers in gebruik zijn. Appellanten wijzen erop dat de subsidieaanvraag alleen gaat over het al bestaande deel van de woning, en niet over het nieuw uitgebouwde deel. Het pand was en is nog steeds een woonhuis, appellanten hebben alleen de bestaande bouw aangepast. Zij hebben geen aanpassingen gedaan aan de structuur van het woonhuis. Het huis is uitgebreid en er is een dakkapel geplaatst op de zolderverdieping. Verder zijn appellanten eigenaars van het woonhuis en niet van het appartementsrecht, zoals de minister stelt. Appellanten maken met hun woning ook geen deel uit van de Vereniging van Eigenaars van het gebouw. Gelet op het voorgaande stellen appellanten zich op het standpunt dat voor de transformatie of verbouwing al sprake was van een woonhuis. Dat blijkt volgens hen ook uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen.
Beoordeling door het College
4.1
Het College stelt vast dat de villa voorafgaand aan de koop en verbouwing in 2021/2022 een woning in de betekenis van de Regeling was. De villa werd ook als zodanig gebruikt. De omstandigheid dat een aantal vertrekken in de grote villa als kantoorruimte werd gebruikt, ontnam de villa niet de status van woning. Anders dan de minister stelt was geen sprake van een kantoorpand. Het gedeelte van de villa dat als [adres] door appellanten was gekocht, was nog steeds een woning in de betekenis van de Regeling. De omstandigheid dat een nieuwe keuken voor de woning is gerealiseerd in de nieuwe uitbouw en de oude keukenruimte niet meer bij [adres] hoort, is daarvoor niet bepalend. De Regeling biedt geen aanknopingspunt voor de opvatting van de minister dat bij het verbouwen van een woning, het verplaatsen van de keuken ertoe leidt dat een woning op enig moment daarom niet meer of nog niet als woning valt aan te merken. De door de minister aan de besluitvorming ten grondslag gelegde motivering is daarom niet in overeenstemming met de Regeling. Deze motivering kan het bestreden besluit dus niet dragen.
4.2
Datzelfde geldt voor wat de minister op de zitting naar voren heeft gebracht. De omstandigheid dat een uitbouw aan de woning is gerealiseerd waardoor de contouren van de woning enigszins anders zijn geworden, dat de voordeur op een andere plek is gekomen en dat er inpandig nog wat is veranderd aan de indeling, maakt evenmin dat de woning op enig moment opgehouden is een woning te zijn of dat nog niet was. Anders dan de minister op de zitting heeft gesteld, is het adres hetzelfde gebleven.
4.3
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en is genomen in strijd met de Regeling. Er is wel sprake van een woning en appellanten zijn wel eigenaar-bewoners.
4.4
Appellanten hebben ook procedurele beroepsgronden aangevoerd. Omdat het beroep op inhoudelijke gronden gegrond wordt verklaard, blijft bespreking daarvan achterwege.
Slotsom
5 Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de definities van “woning” en “eigenaar-bewoner” in artikel 4.5.1 van de Regeling. Het College heeft onvoldoende informatie om het geschil finaal te beslechten en zal de minister daarom opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat de minister de aanvraag niet mag afwijzen op de grond dat appellanten geen eigenaar-bewoner zijn van een woning als bedoeld in de Regeling. Het College stelt hiervoor een termijn van vier weken na het tijdstip van verzending van deze uitspraak.
6 Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de aanwijzingen deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan appellanten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, mr. J.L. Verbeek, en mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.
w.g. D. Brugman w.g. F. Willems