ECLI:NL:CBB:2025:685

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
25/593
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidiebesluit voor beëindiging veehouderijlocaties met piekbelasting

In deze zaak heeft de maatschap, die een melkveebedrijf exploiteert, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had op 13 februari 2025 een subsidie toegekend op grond van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus), maar had de oppervlakte van de voergang van 428,42 m2 niet meegenomen in de subsidieberekening. De maatschap betoogde dat de voergang, die met een ventilatiekleed is afgesloten, onderdeel uitmaakt van het dierenverblijf en daarom meegeteld moet worden bij de berekening van de subsidie. De minister stelde dat de voergang niet tot het dierenverblijf behoort, omdat deze in de buitenlucht ligt en niet wordt begrensd door muren.

Tijdens de zitting op 3 december 2025 werd het standpunt van de maatschap verder toegelicht. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister de voergang ten onrechte niet had aangemerkt als onderdeel van het dierenverblijf. Het ventilatiekleed fungeert als buitenmuur en moet worden meegeteld bij de oppervlakte van het dierenverblijf. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de oppervlakte van de voergang in de subsidieberekening moet worden meegenomen. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de maatschap, die in totaal € 2.461,- bedragen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 25/593

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] (maatschap)

(gemachtigde: mr. E. Zonderland-Knijn)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels)

Procesverloop

Met het besluit van 13 februari 2025 (subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van de maatschap om subsidie op grond van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) gedeeltelijk ingewilligd en aan de maatschap een subsidie toegekend van maximaal € 2.511.362,42.
Met het besluit van 17 juni 2025 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de maatschap gedeeltelijk gegrond verklaard, het subsidiebesluit herroepen en een subsidie verleend van maximaal € 2.526.129,62, onder toekenning van een proceskostenveroordeling van € 647,-.
De maatschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 3 december 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] en [naam 3] , namens de maatschap en de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De maatschap exploiteert een melkveebedrijf. Op 21 november 2024 heeft de maatschap subsidie op grond van de Lbv-plus aangevraagd voor de beëindiging van haar stallen (aanvraag). De minister heeft de aanvraag gedeeltelijk ingewilligd. Het berekende maximale subsidiebedrag is echter lager dan het door de maatschap aangevraagde subsidiebedrag, omdat de minister de oppervlakte van de voergang van 428,42 m2 hierin niet heeft meegenomen. De minister is bij zijn subsidieberekening in het bestreden besluit uitgegaan van 1.282,58 m2 en de maatschap betoogt dat hij moet uitgaan van 1.711 m2.
1.2
In deze procedure gaat het om de vraag of de voergang in dit geval als onderdeel van het dierenverblijf moet worden aangemerkt.
Standpunten van partijen
2.1
De maatschap voert aan dat de minister de voergang ten onrechte niet heeft meegenomen bij de subsidieberekening. De voergang behoort tot de romp van het gebouw. De Lbv-plussubsidie is ook bedoeld voor het waardeverlies van de productieruimte van de voergang, omdat de voergang in de gangbare bedrijfsvoering wordt gebruikt voor het houden van melkvee. Het dak van het bouwwerk hangt in dit geval boven de voergang en hieraan is, met stormhaken, een oprolbaar ventilatiekleed bevestigd dat de voergang afscheidt van de buitenkant. De voergang is een inherent en noodzakelijk onderdeel van het dierenverblijf. De minister gaat bij zijn berekening uit van een standaardstal en een standaardstal heeft nu juist altijd beschikking over een voergang. De minister heeft niet gemotiveerd waarom de voergang niet wordt gerekend tot het dierenverblijf als er geen stenen muur, maar in plaats daarvan, een oprolbaar ventilatiekleed is geplaatst. Het ventilatiekleed heeft hier dezelfde functie als een buitenmuur en moet daarom in dit geval als buitenmaat worden genomen. Het ventilatiekleed voorkomt dat negatieve weeromstandigheden invloed hebben in de stal en vormt, samen met het dak en de voergang, één geheel met het dierenverblijf. De minister mocht de staanders niet tot buitenmuur aanmerken, omdat de staanders in het stalconcept van de maatschap dienen als dragers van het dak, en niet als buitenmuur.
2.2
De minister stelt zich op het standpunt dat hij de voergang terecht niet heeft meegenomen bij de subsidieberekening, omdat de voergang in dit geval niet behoort tot het dierenverblijf. Uit de bouwtekening van de stal volgt dat de ruimte waarbinnen de dieren worden gehouden aan beide korte zijden wordt begrensd door muren en aan beide lange zijden door voerhekken. Deze ruimte vormt de romp van de stal. De voergangen grenzen aan de voerhekken, maar zijn, buiten het gebouw, in de buitenlucht gelegen.
Beoordeling van het beroep
3.1
De hoogte van de Lbv-plussubsidie wordt bepaald door de omvang van het waardeverlies van de productiecapaciteit (artikel 7, aanhef en onder b, van de Lbv-plus). De waarde van de productiecapaciteit bedraagt de gecorrigeerde vervangingswaarde, die wordt bepaald door het aantal vierkante meters van het dierenverblijf (artikel 9, tweede lid, van de Lbv-plus). Het begrip dierenverblijf is in artikel 1 van de Lbv-plus gedefinieerd als ‘gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, met uitzondering van ruimte voor uitloop’. In de toelichting bij dit artikel van de Lbv-plus (Stcrt. 2023 nr. 15029) staat dat bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde van stallen is uitgegaan van een standaardstal (romp, afbouw en inrichting), zoals beschreven in de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN) 2020-2021. Het betreft alleen het gebouw en een, al dan niet overdekte, uitloop is uitgezonderd. Verder is in paragraaf 6.3.1 van de toelichting van de Lbv-Plus (Stcrt. 2023 nr. 15029) toegelicht dat de oppervlakte van de romp van de stal wordt bepaald aan de hand van de buitenmaat van de stal.
3.2
Naar het oordeel van het College heeft de minister in dit geval de voergang ten onrechte niet aangemerkt als onderdeel van het dierenverblijf. Het dak van het bouwwerk hangt boven de voergang en het ventilatiekleed fungeert als buitenmuur als het is neergelaten en is met stormhaken aan de buitenkant van de betonnen voergang vastgemaakt. Het ventilatiekleed dient daarmee als buitenmaat van de stal. Zoals de maatschap op de zitting nader heeft toegelicht, is dit een nieuwere en duurdere stalconstructie die tot doel heeft het welzijn van de dieren in het dierenverblijf te optimaliseren. Voor andere stalconstructies met de voergang aan de buitenzijde van het gebouw, waarbij de stal eveneens met doeken kan worden afgesloten, maar waarbij tevens een circa 40 cm hoge stenen muur is aangebracht, merkt de minister die afscheiding wel aan als buitenmaat van de stal en rekent hij het aantal vierkante meters van de voergang wel tot de vierkante meters van het dierenverblijf. De keuze voor een andere afscheiding (één ventilatiekleed over de gehele lengte dat wordt vastgemaakt op de buitenkant van de betonnen voergang, in plaats van doeken die worden vastgemaakt op een circa 40 cm hoge stenen muur) maakt in dit geval niet dat de buitenmaat van de stal verandert. De met een ventilatiekleed afsluitbare voergang maakt ook hier dus onderdeel uit van het dierenverblijf.
3.3
Uit het voorgaande volgt dat de minister de oppervlakte van de voergang ten onrechte niet heeft meegenomen in de subsidieberekening.
Slotsom
4.1
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het College zal de minister opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
4.2
Het College veroordeelt de minister in de door de maatschap gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.814,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting; waarde per punt € 907,- en wegingsfactor 1). In bezwaar heeft de minister in de proceskostenveroordeling ten onrechte geen punt toegekend voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar. De minister heeft dit erkend. Het College veroordeelt de minister om die reden ook in de door de maatschap gemaakte proceskosten voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar tot een bedrag van € 647,- (1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar; waarde per punt € 647,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 385,- aan de maatschap te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de maatschap tot een bedrag van € 2.461,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. M.J. Jacobs en mr P. Glazener, in aanwezigheid van mr. L. ten Hove, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2025.
w.g. A. Venekamp w.g. L. ten Hove