In deze zaak heeft de maatschap, die een melkveebedrijf exploiteert, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had op 13 februari 2025 een subsidie toegekend op grond van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus), maar had de oppervlakte van de voergang van 428,42 m2 niet meegenomen in de subsidieberekening. De maatschap betoogde dat de voergang, die met een ventilatiekleed is afgesloten, onderdeel uitmaakt van het dierenverblijf en daarom meegeteld moet worden bij de berekening van de subsidie. De minister stelde dat de voergang niet tot het dierenverblijf behoort, omdat deze in de buitenlucht ligt en niet wordt begrensd door muren.
Tijdens de zitting op 3 december 2025 werd het standpunt van de maatschap verder toegelicht. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister de voergang ten onrechte niet had aangemerkt als onderdeel van het dierenverblijf. Het ventilatiekleed fungeert als buitenmuur en moet worden meegeteld bij de oppervlakte van het dierenverblijf. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de oppervlakte van de voergang in de subsidieberekening moet worden meegenomen. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de maatschap, die in totaal € 2.461,- bedragen.