ECLI:NL:CRVB:1997:ZB6681
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- P.H. Hugenholtz
- G. Leppink-Kooistra
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vakantietoeslag en finale kwijting in faillissement
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en de Bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid over de uitbetaling van vakantietoeslag na beëindiging van een dienstverband. De appellant, die tot 1 juni 1993 in dienst was bij een B.V., heeft een beëindigingsovereenkomst ondertekend waarin hij verklaarde geen verdere aanspraken te hebben. Na het faillissement van de B.V. heeft de curator de vordering van de appellant voorlopig erkend, maar de bedrijfsvereniging weigerde de vakantietoeslag uit te betalen, stellende dat de appellant met de ondertekening van de overeenkomst finale kwijting had verleend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de voorlopige erkenning van de curator niet automatisch betekent dat de vordering rechtsgeldig is. De Raad benadrukt dat de context van de beëindigingsovereenkomst van belang is en dat de kwijting enkel betrekking heeft op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, niet op de betalingsverplichtingen tot 1 juni 1993. De Raad vernietigt het eerdere besluit van de bedrijfsvereniging en oordeelt dat de appellant recht heeft op de vakantietoeslag.