ECLI:NL:CRVB:1999:AA4443
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- A.W.M. van Bommel
- A. Beuker-Tilstra
- J.H. van Kreveld
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schadevergoeding en uitloopbevordering van appellant tegen de Gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft appellant, A, hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 mei 1998 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het onderzoek naar de gevorderde schadevergoeding werd heropend. De behandeling van de gedingen is voortgezet op 25 maart 1999, waarbij appellant in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. van Beest. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, werd vertegenwoordigd door mr. B. van Hassel-van Roon en mr. P.H.A. Kuijl.
De Raad heeft de vordering van appellant om schadevergoeding als gevolg van niet-plaatsing en ontslag beoordeeld. Appellant heeft schade geleden door het achterwege blijven van een uitloopbevordering per 1 januari 1994, wat de Raad aannemelijk achtte. De schade is vastgesteld op f 33.287,-. De Raad heeft echter geen wettelijke rente toegewezen, omdat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het achterwege blijven van de uitloopbevordering.
Daarnaast heeft de Raad de vordering van appellant om nabetalingen van salaris, eindejaarsuitkeringen en pensioenafdracht afgewezen, omdat deze voortvloeien uit de vernietiging van het ontslagbesluit. De Raad heeft ook de vordering tot schadevergoeding voor niet genoten vakantiedagen afgewezen, omdat appellant geen werkzaamheden heeft verricht en dus geen vakantiedagen heeft opgebouwd. De Raad heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een causaal verband tussen de vernietigde besluiten en de psychische klachten van appellant.
De Raad heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van f 37.287,- aan appellant, bestaande uit f 33.287,- voor de gemiste uitloopbevordering en f 4.000,- voor schade in het kader van de spaarloonregeling, evenals de kosten van rechtsbijstand van f 1.420,-. Alle overige vorderingen van appellant zijn afgewezen.