In hoger beroep heeft appellant het volgende aangevoerd.
"Uit de tekst van artikel 4, derde lid, BWOO alsmede de bij deze bepaling horende Nota van toelichting ('artikelgewijs') blijkt eenduidig dat het 'recht op uitkering' onder de werking van het BWOO per betrekking wordt opgebouwd.
Wat wordt verstaan onder betrekking?
De definitie van 'betrekking' wordt gegeven in artikel 1 BWOO, 'begripsbepalingen', eerste lid aanhef en onder e, BWOO, luidende als volgt: "e. betrekking: iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijk persoon of een lichaam werkzaamheden tegen beloning worden verricht."
Toetsend aan deze definitie, is het duidelijk dat de betrekking van 14 lesuren per week van de heer A aan het Q te Z zonder meer als een (aparte/zelfstandige) betrekking dient te worden beschouwd, en niet als een 'uitbreiding', zoals de Rechtbank Maastricht in de bestreden uitspraak naar mijn mening ten onrechte heeft overwogen; ik verwijs Uw Raad naar mijn produkties 1.12 en 1.13.
Ten aanzien van de beëindiging van dít dienstverband (op 1 juli 1995) vroeg de heer A bij de (toenmalige) produktgroep UO een BWOO-uitkering aan.
Aangezien de periode tussen 10 maart 1995 en 1 juli 1995 minder dan de minimaal vereiste 26 weken besloeg, constateerde de uitvoerende produktgroep op juiste gronden dat in casu niet aan de referte-eis van 26 weken ingevolge artikel 4, eerste lid, van het BWOO was voldaan, zodat geen recht op uitkering bestond.
Uit de overwegingen op bladzijde 4 en 5 blijkt dat de Rechtbank Maastricht van de fictie is uitgegaan dat de tijdelijke taakuitbreidingen die de heer A aan het X te Y verkreeg in de kalenderweken 41 van 1994 tot en met week 5 van 1995, als voorafgegane (en dus zelfstandige) betrekkingen (in de zin van artikel 4, derde lid, BWOO) aangemerkt zouden moeten worden.
Ik kan mij met deze opvatting van de Rechtbank
Maastricht niet verenigen.
Enerzijds blijkt uit de door het betrokken schoolbestuur opgemaakte documenten eenduidig dat de betreffende uitbreidingen van arbeidsuren in rechtspositionele zin gekwalificeerd zijn als tijdelijke taakuitbreiding ten opzichte van de hoofdbetrekking van de heer A aan het X te Y; ik verwijs Uw Raad naar mijn produkties: 1.8, zijnde de primaire benoemings-akte, en 1.9 tot en met 1.11, zijnde de tijdelijke uitbreidingen van de primaire benoeming.
De benoeming aan het X is, ná de beëindiging van de laatste tijdelijke taakuitbreiding per 1 februari 1995, als zodanig blijven doorlopen, en wel tot aan de datum 1 augustus 1995.
Anderzijds blijkt uit het bepaalde in de artikelen I-P1, aanhef en onder 1, RpbO (definitie van het begrip: tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang) en I-R403, eerste en tweede lid, RpbO (handelend over de rechtspositionele vormgeving van tijdelijke taakuitbreidingen in het voortgezet onderwijs) dat een in het onderwijsveld (specifiek in dit geval: voortgezet onderwijs) werkende betrokkene bij één en dezelfde onderwijsinstelling (en dús: onder één en hetzelfde bevoegde gezag) slechts één benoeming heeft, respectievelijk kan hebben.
Met andere woorden: een tijdelijke taakuitbreiding in het onderwijs betreft in rechtspositionele zin altijd een uitbreiding van een reeds bestaande betrekking, en kan in juridisch/rechtspositionele zin aldus niet worden gezien als een afzonderlijke/zelfstandige betrekking.
Oftewel: net zo min als de betrekking aan het Eijkhagencollege als een 'uitbreiding' kan worden gezien, kunnen de tijdelijke taakuitbreidingen aan het Sint Janscollege niet worden gezien als zelfstandige betrekkingen.
Aan deze aspecten is de Rechtbank Maastricht geheel voorbij gegaan.
De Rechtbank Maastricht heeft mitsdien artikel 4, derde lid, van het BWOO op onjuiste wijze geïnterpreteerd/toegepast."