ECLI:NL:CRVB:2001:AB2755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/6273 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen besluit van de Plaatsvervangend Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat appellant heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage van 13 november 2000. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de beslissing van de Plaatsvervangend Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten van 11 mei 2000 gegrond verklaard, maar had het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Dit was gebaseerd op het oordeel dat appellant zijn bezwaarschrift te laat had ingediend tegen het primaire besluit van 7 december 1999.

Appellant betwistte de niet-ontvankelijkverklaring en stelde dat hij zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, binnen de termijn van zes weken na de uitreiking van het primaire besluit. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het besluit op 6 januari 2000 aan appellant is bekendgemaakt, waardoor de bezwaartermijn op 7 januari 2000 begon. Het bezwaarschrift, dat op 14 februari 2000 was ontvangen, was daarmee tijdig ingediend.

De Raad overwoog dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het primaire besluit op 7 december 1999 was bekendgemaakt door toezending. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage voor een inhoudelijke behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van appellant vergoedt.

Uitspraak

00/6273 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[A.], wonende te [B.], appellant,
en
de Plaatsvervangend Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage van 13 november 2000, nr. AWB 00/05543 MAWKLU, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 april 2001, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Beijer, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
1. Bij de aangevallen uitspraak is het door appellant ingestelde beroep tegen de beslissing van gedaagde van 11 mei 2000 op het bezwaar van appellant tegen het op 7 december 1999 ten aanzien van hem genomen primaire besluit, gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 11 mei 2000 vernietigd en heeft met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Deze niet-ontvankelijkverklaring is gebaseerd op het oordeel van de rechtbank dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 7 december 1999.
2. Appellant heeft betwist dat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Hij heeft erop gewezen dat hij bezwaar heeft gemaakt binnen de termijn van zes weken na het tijdstip waarop zijn commandant hem het primaire besluit heeft uitgereikt.
3. Gedaagde deelt het standpunt van appellant en heeft daartoe gewezen op een overgelegd omslagvel waaruit blijkt dat appellant op 6 januari 2000 heeft getekend voor ontvangst van het hem op die datum door zijn commandant uitgereikte primaire besluit van 7 december 1999.
Namens gedaagde is het verzoek gedaan om na vernietiging van de aangevallen uitspraak de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
4. De Raad overweegt naar aanleiding van dit een en ander als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8 van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41 van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.2. De Raad stelt met partijen vast dat het besluit van 7 december 1999, door tussenkomst van de Commandant [X.], aan appellant is bekendgemaakt door uitreiking van dat besluit op 6 januari 2000. Hieruit volgt dat de bezwaartermijn is aangevangen op 7 januari 2000, zodat het op 14 februari 2000 ontvangen bezwaarschrift tijdig was ingediend.
4.3. In de aangevallen uitspraak is ten onrechte overwogen dat het primaire besluit op 7 december 1999 aan appellant is bekendgemaakt door toezending zodat de rechtbank ten onrechte tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar overgegaan is. Die uitspraak moet daarom worden vernietigd.
Omdat de rechtbank nog geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over het partijen verdeeld houdende geschil en gedaagde het - door appellant niet bestreden - verzoek heeft gedaan om terugwijzing van de zaak, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
5. Gelet op het vorenstaande en omdat de Raad niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van f 340,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P. Madunic als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2001.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) S.P. Madunic.
HD
15.05
Q