ECLI:NL:CRVB:2002:AE3184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/4730 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake huurtoeslag voor vervolgingsslachtoffer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2002 uitspraak gedaan in het geding tussen eiseres, een vrouw van Joodse afkomst, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerster, dat op 27 juli 2000 was genomen, waarin haar aanvraag voor een tegemoetkoming in de huur werd afgewezen. De verweerster stelde dat er geen medische of medisch-sociale indicatie aanwezig was die de toekenning van de gevraagde voorziening rechtvaardigde. Eiseres voerde aan dat zij door haar leeftijd en de daarmee samenhangende financiële situatie genoodzaakt zou zijn om te verhuizen naar een goedkopere woning, wat voor haar psychisch een grote belasting zou zijn.

Tijdens de zitting op 14 februari 2002 werd eiseres bijgestaan door haar zoon en werd het standpunt van de verweerster verdedigd door een vertegenwoordiger van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De Raad heeft de medische adviezen van zowel de geneeskundig adviseur van de verweerster als van psychiater prof. dr. D.J. de Levita in overweging genomen. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was voor een stringente medische noodzaak voor eiseres om in haar huidige woning te blijven wonen, om psychische decompensatie te voorkomen.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet deugde en vernietigde dit op grond van strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens werd de verweerster veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die werden begroot op € 984,73, en het griffierecht van € 22,69 werd aan eiseres vergoed. De Centrale Raad van Beroep heeft de verweerster opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

00/4730 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen-en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 27 juli 2000, kenmerk JZ/A70/2000/579, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres op de in het beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop bij brief van 30 november 2001 gereageerd onder overlegging van een aantal stukken waaronder in het bijzonder een rapport d.d. 5 november 2001 van prof.dr. D.J. de Levita, psychiater te Amsterdam.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 februari 2002, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar zoon [C.], wonende [D.]. Verweerster heeft zich daar doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres, die is geboren in 1922 en van geheel Joodse afkomst is, vervolgde is in de zin van de Wet en dat in het verleden haar schildklierklachten, rugklachten en oogklachten aanvaard zijn als voortvloeiend uit de vervolging.
In juli 1999 heeft eiseres een vervolgaanvraag ingediend voor een voorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de huur van de door haar en haar echtgenoot bewoonde woning.
Verweerster heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 31 januari 2000, na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat geen medische of medisch-sociale indicatie aanwezig is in verband met de uit de vervolging voortvloeiende klachten, waartoe verweerster thans ook psychische klachten rekent, die toekenning van de door eiseres gevraagde voorziening rechtvaardigt.
Verweerster heeft daartoe in het bijzonder overwogen dat de verhuizing naar de huidige woning niet medisch noodzakelijk was op grond van de als causaal aanvaarde klachten, maar vanwege een faillissement, en dat er thans geen stringente contra-indicatie is voor een verhuizing naar een andere goedkopere woning, waarbij verweerster opmerkt dat er geen sprake is van een dreigende psychische decompensatie en dat eiseres te zijner tijd wel naar een verzorgingstehuis wil verhuizen.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen.
Zij voert daartoe aan dat zij in verband met haar leeftijd binnenkort genoodzaakt zal zijn haar werkzaamheden als secretaresse te beëindigen en dat het gezinsinkomen dan ontoereikend zal zijn voor de huurlasten van haar huidige woning. Alleen in een geheel andere buurt, ver weg van de haar vertrouwde omgeving, zou zij een goedkopere woning kunnen vinden. Zij acht zich daartegen psychisch niet opgewassen en verwijst daartoe naar het rapport van psychiater De Levita voornoemd.
Aan de Raad staat nu ter beoordeling of het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Doorslaggevend in deze is het antwoord op de vraag of er een stringente medische contra-indicatie is voor een verhuizing van eiseres uit haar huidige woning naar een goedkopere woning elders. Niet bestreden wordt dat het vinden van een dergelijke woning in de voor eiseres vertrouwde omgeving nagenoeg uitgesloten moet worden geacht.
De geneeskundig adviseur van verweerster, de arts M. Hoornstra-Deurloo, die met eiseres in mei 2000 een persoonlijk onderhoud heeft gehad, vermeldt in haar advies dat eiseres haar psychische klachten (PTSS) onder controle houdt door voortdurend afleiding te hebben en dat dit betekent dat zij voortdurend op haar tenen loopt en het steeds minder goed mogelijk is om te voldoen aan de eisen die zij zichzelf hierin stelt. Aangezien eiseres niet accepteert dat door haar stijgende leeftijd fysieke beperkingen optreden, laat staan daaraan kan toegeven, zal zij dat, zo verwacht de geneeskundig adviseur, bij het stijgen der jaren niet kunnen volhouden en decompenseren. Zij constateert bij eiseres een zeer kwetsbaar evenwicht en verwacht dat elke verandering nu, bijvoorbeeld een gedwongen verhuizing, zal leiden tot psychische decompensatie.
Uit de stukken blijkt dat verweerster dit advies niet heeft gevolgd omdat zij onvoldoende duidelijk acht dat eiseres zal decompenseren, mede gelet op haar, door de geneeskundig adviseur aangegeven, niveau van functioneren - "eiseres stelt zodanig hoge eisen aan zichzelf dat er nu geen sprake is van verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten"-. Verweerster merkt voorts op dat verhuizing naar een verzorgingshuis te zijner tijd wel zou worden geaccepteerd.
Dat verweerster haar adviseur gevraagd heeft haar advies nader te onderbouwen of te verduidelijken blijkt overigens niet.
Psychiater De Levita, die de beschikking had over de door verweerster ingezonden gedingstukken, komt op basis van die stukken en eigen onderzoek tot de conclusie dat het medisch geïndiceerd is eiseres in staat te stellen op haar huidige adres te blijven wonen om decompensatie van eiseres zo mogelijk te voorkomen. Hij stelt beargumenteerd dat een "state of mind" als die van eiseres berucht is voor plotselinge decompensatie bij het vorderen van de leeftijd, als externe factoren ongunstig zijn en het sociale netwerk uitdunt, en dat het voor de zoveelste keer moeten verlaten van haar woning voor eiseres als een dergelijke externe stressor is op te vatten.
Verweerster heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt op dit rapport, dat haar op 10 december 2001 is toegezonden, nog te reageren.
Naar het oordeel van de Raad is op grond van bovenvermelde medische adviezen in voldoende mate komen vast te staan dat er sprake is van een stringente medische noodzaak voor eiseres te kunnen blijven wonen in haar huidige woning.
Om welke reden eiseres destijds naar haar huidige woning is verhuisd acht de Raad gelet op het vorenstaande niet meer van belang.
Met betrekking tot de in het bestreden besluit vermelde opmerking dat eiseres wel te zijner tijd naar een verzorgingstehuis wil verhuizen, overweegt de Raad voorts nog dat eiseres ter zitting heeft aangegeven dat zij in hetzelfde verband het Joodse kerkhof heeft genoemd en dus verkeerd is begrepen. De Raad voegt daar nog aan toe dat bovendien [X.] is genoemd en niet een willekeurig verzorgingstehuis.
Gezien het vorenstaande ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering en komt het derhalve wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht ten slotte termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerster te veroordelen in de proceskosten van eiseres, welk worden begroot op € 972,- ter zake van de kosten van het deskundigenrapport dat door eiseres is ingebracht alsmede € 12,73 als door eiseres gemaakte reiskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de kosten van eiseres ad € 984,73, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad;
Bepaalt dat het betaalde griffierecht ad thans € 22,69 door de Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiseres wordt vergoed.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. R.P.Th Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2002.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.
HD25.03