ECLI:NL:CRVB:2002:AE9122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/3603 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoemingsprocedure en fair play in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een majoor van het wapen der artillerie, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant had gesolliciteerd naar de functie van plaatsvervangend hoofd algemene militaire opleiding en vorming aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA), maar kreeg deze functie niet toegewezen. De Centrale Raad van Beroep behandelt de procedure die heeft geleid tot deze beslissing en de argumenten van beide partijen. Appellant stelt dat hij als 'bodemgeschikte' kandidaat niet serieus in beschouwing is genomen, ondanks dat hij voldeed aan alle gestelde eisen. De Raad constateert dat de selectieprocedure niet op een eerlijke manier is verlopen, waarbij appellant niet de kans heeft gekregen om zijn geschiktheid te bewijzen. De Raad oordeelt dat de voorkeur van de KMA voor een luitenant-kolonel niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de eerdere openstelling van de functie voor majoors. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en oordeelt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens wordt gedaagde veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,-. De Raad heropent het onderzoek voor een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding.

Uitspraak

00/3603 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 mei 2000, nr. AWB 00/1377 MAWKLA, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 augustus 2002, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A.E.M. van Wessum, werkzaam bij de ACOM. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Tummers, werkzaam bij de Centrale Dienst Personeel en Organisatie van de Landmacht.
II. MOTIVERING
1.1. In dit geding gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, destijds majoor van het wapen der artillerie, heeft naar aanleiding van een publicatie in de Interne Vacature Publicatie voor het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd (IVP-BOT) in september 1998 zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van plaatsvervangend hoofd algemene militaire opleiding en vorming aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA), aan welke functie de rang van luitenant-kolonel was verbonden. Bij besluit van 9 november 1998 is appellant meegedeeld dat de geambieerde functie niet aan hem is toegewezen. Aangezien naar de mening van gedaagde geen geschikte kandidaten beschikbaar waren, is de functie opnieuw gepubliceerd in het IVP-BOT van januari 1999. Appellant heeft hierop opnieuw zijn belangstelling voor deze functie kenbaar gemaakt, evenals twaalf andere kandidaten.
1.3. De ingevolge artikel 13 van de Beleidsregel functietoewijzing en bevordering Koninklijke landmacht (BFBKL) ingestelde selectiecommissie heeft geadviseerd één kandidaat, die reeds de bij de geambieerde functie behorende rang bekleedde, als eerste voorkeurskandidaat en vier andere kandidaten, onder wie appellant, als tweede voor-keurskandidaten aan te bieden aan de KMA. Aangezien de eerste voorkeurskandidaat al eerder was ontvangen voor een sollicitatiegesprek en geen van de kandidaten volgens de autoriteiten van de KMA voldeed aan het gewenste profiel, is aan gedaagde verzocht in de functie te voorzien door middel van een "interne zoekslag". De tweede voorkeurs-kandidaten zijn in portefeuille gehouden.
1.4. De functie is opnieuw gepubliceerd in het IVP-BOT van juni 1999, waarbij is aangegeven dat slechts kandidaten in de rang van luitenant-kolonel konden opteren. Naar aanleiding van de publicatie in juni 1999 heeft één kandidaat gereflecteerd. Daar deze kandidaat niet voldeed aan de gestelde ervaringseis, is besloten de functie door middel van een "interne zoekslag" te vervullen, in welk kader een aantal militairen in de rang van luitenant-kolonel is benaderd. Nadat bij de KMA was aangegeven dat de voorkeur werd gegeven aan één van die benaderde kandidaten, is de functie aan die militair toegewezen.
1.5. Nadat appellant bezwaar had gemaakt tegen de kennelijke weigering om hem de geambieerde functie toe te wijzen, is hem bij besluit van 29 september 1999 meegedeeld dat die functie niet aan hem is toegewezen omdat de voorkeur werd gegeven aan een andere geschikte kandidaat, die reeds de rang van luitenant-kolonel bekleedde. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 21 december 1999 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het namens appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hierbij is in hoofdzaak overwogen dat gedaagde kan worden gevolgd in het toekennen van grote betekenis aan de voorkeur van de ontvangende eenheid, zeker als het gaat om zeer specifieke functies als de onderhavige. De bij de KMA gestelde eis om de functie slechts open te stellen voor militairen in de rang van luitenant-kolonel achtte de rechtbank, gelet op de zwaarte en het specifieke karakter van de functie, niet onjuist of onredelijk, hoewel het de rechtbank wel bevreemdde dat die eis pas in de derde publicatie is opgenomen, nu van meet af aan duidelijk was dat men op de KMA niet zou instemmen met toewijzing van de functie aan een majoor. De rechtbank zag, hoewel ook werd vastgesteld dat appellant geen reële kans heeft gekregen, geen aanleiding hieraan consequenties te verbinden, nu appellant aan de eerdere openstelling van de functie voor majoors niet de gerechtvaardigde verwachting kon ontlenen dat de functie hem zou worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank kon gedaagde in redelijkheid besluiten tot het vervullen van de functie door middel van een "interne zoekslag", nu artikel 15 van de BFBKL gedaagde de mogelijkheid biedt om uit een oogpunt van dienstbelang bij het functietoewijzingsproces af te wijken van het gestelde inzake beschikbaarheid van militairen. Ook overigens zag de rechtbank geen aanleiding het bestreden besluit in rechte aan te tasten.
3.1. De Raad kan de rechtbank in dit oordeel niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
3.2. Appellant is na twee maal solliciteren naar de desbetreffende functie als "bodemgeschikte" kandidaat en als tweede voorkeurskandidaat aangemerkt, omdat hij aan alle gestelde kennis- en ervaringsvereisten voldeed. Als zodanig is hij ook met drie andere kandidaten in portefeuille gehouden. Hij is echter, ook toen de eerste voorkeurs-kandidaat werd afgewezen, niet serieus in beschouwing genomen bij de KMA. In februari 1999 is met appellant geen sollicitatiegesprek gevoerd (evenmin met de drie andere kandidaten), maar is volstaan met een kort, oriënterend gesprek, waarbij het hoofd algemene militaire opleiding en vorming, de directe meerdere van de te benoemen functionaris, niet aanwezig was. Vervolgens is, terwijl er vier "bodemgeschikte" kandidaten in portefeuille waren gehouden, de vacature in juni 1999 opnieuw open-gesteld, maar nu alleen voor militairen die reeds de rang van luitenant-kolonel bekleedden, zodat onder meer appellant niet meer kon reflecteren. Toen die openstelling volgens de KMA evenmin een geschikte kandidaat opleverde en volgens gedaagde het vermoeden bestond dat via een "interne zoekslag" meerdere in beginsel beschikbare en geschikte kandidaten konden worden gevonden, is op die wijze in de vacature voorzien. Appellant is hierbij, doordat in de loop van de selectieprocedure veranderingen zijn aangebracht in de selectie-eisen volledig buiten spel gezet. Hoewel "bodemgeschikt" en beschikbaar is zijn sollicitatie niet op gepaste wijze in beschouwing genomen. Hier komt bij dat gedaagde niet inzichtelijk heeft kunnen maken om welke reden de benoemde kandidaat in objectieve zin geschikter zou zijn voor de onderhavige functie. Volstaan wordt met de constatering dat men bij de KMA slechts een luitenant-kolonel op de functie wenste.
4.1. Gezien deze gang van zaken kan de Raad appellant volgen in zijn grief dat in de onderhavige benoemingsprocedure is gehandeld in strijd met het beginsel van fair play. Derhalve komen zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit, waarbij de afwijzing voor de onderhavige functie is gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking.
4.2. Appellant heeft verzocht bij vernietiging van het bestreden besluit de rechtsgevolgen van dit besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten, omdat de door dit besluit ontstane situatie, vanwege het functioneel leeftijdsontslag van appellant op korte termijn, niet meer te herstellen zal zijn. Hierbij is verzocht gedaagde te veroordelen tot vergoeding van als gevolg van het bestreden besluit door appellant geleden schade. De Raad zal beide verzoeken honoreren en zal het onderzoek heropenen ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van die schadevergoeding.
5. De Raad acht voorts termen aanwezig om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, bestaande uit kosten van rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep, welke worden begroot op € 1.288,-.
6. Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 21 december 1999;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht, ten bedrage van € 256,39 (voorheen f 565,-) vergoedt;
Bepaalt dat het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding wordt heropend en stelt daartoe de stukken in handen van de voorzitter.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en mr. A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2002.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.