ECLI:NL:CRVB:2003:AF3865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5179 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een aanvullende studiebeurs op basis van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, die het bezwaar van appellante tegen de weigering van een aanvullende studiebeurs ongegrond verklaarde. De weigering was gebaseerd op het inkomen van haar vader, waarbij appellante een beroep deed op de hardheidsclausule. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een reeks van correspondentie en een zitting op 29 november 2002, waar appellante zelf aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. M. Papilaja van de IB-Groep.

De Raad overweegt dat de rechtbank Zutphen onterecht heeft geoordeeld, omdat de rechtbank Arnhem bevoegd was om te beslissen op het beroep van appellante. Desondanks heeft de Raad besloten de uitspraak van de rechtbank te bekrachtigen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die de onbevoegdheid van de rechtbank rechtvaardigen. De Raad concludeert dat er geen sprake was van een ernstig en structureel conflict tussen appellante en haar vader, wat een voorwaarde was voor het toekennen van de aanvullende beurs op basis van de hardheidsclausule.

De Raad bevestigt dat de vader van appellante tijdelijk in financiële problemen verkeerde, maar dat dit niet leidde tot een wezenlijk verstoorde relatie. Hierdoor kon appellante geen aanspraak maken op de aanvullende beurs volgens de geldende beleidsregels. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig om de kosten te vergoeden, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

01/5179 WSF
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 7 februari 2001 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 oktober 2000 waarbij geweigerd is appellante een aanvullende studiebeurs toe te kennen met toepassing van de hardheidsclausule ten aanzien van het inkomen van haar vader.
Bij uitspraak van 2 augustus 2001 heeft de rechtbank Zutphen het beroep van appellante tegen het besluit van 7 februari 2001 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante op bij beroepschrift van 20 september 2001 (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 22 oktober 2001 heeft appellante desgevraagd inlichtingen verstrekt.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 3 december 2001.
Bij brief van 3 januari 2002 (met bijlagen) heeft appellante de beroepsgronden aangevuld.
Bij brief van 14 november 2002 heeft appellante nog enige stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 29 november 2002, waar appellante in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Papilaja, werkzaam bij de IB-Groep.
II. MOTIVERING
De Raad overweegt allereerst dat op het door appellante ingestelde beroep door de rechtbank Zutphen is beslist terwijl de rechtbank Arnhem daartoe ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was. Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan eerstgenoemde rechtbank niettemin bevoegd kan worden geacht op het beroep te beslissen, moet worden geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak is genomen door een andere rechtbank dan de bevoegde en om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Waar de Raad het in dit geval aangewezen acht ook overigens een oordeel te geven over de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, ziet hij evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 28 van de Beroepswet bedoelde onbevoegdheid voor gedekt te verklaren en de uitspraak als bevoegdelijk gedaan te beschouwen.
Bij besluit van 29 oktober 1999 is appellante studiefinanciering voor het jaar 2000 toegekend in de vorm van een basisbeurs en een openbaar vervoer studentenkaart voor een door haar gevolgde vakopleiding van vier jaren aan het Pascal College te Apeldoorn.
In verband met het inkomen van haar vader is aan appellante geen aanvullende beurs toegekend.
Bij brief van 27 juni 2000 heeft appellante gedaagde verzocht haar een aanvullende beurs toe te kennen omdat haar vader haar sedert een paar maanden niet meer f 350,- (€ 158,82) per maand in haar kosten van studie en levensonderhoud betaalde zoals hij daarvoor wel deed.
Gedaagde heeft dit opgevat als een verzoek om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Gedaagde heeft het verzoek van appellante niet ingewilligd omdat er naar zijn mening geen sprake was van een ernstig en structureel conflict tussen appellante en haar vader.
De Raad kan zich evenals de rechtbank verenigen met het standpunt van gedaagde dat niet kon worden gesproken van een ernstig en structureel conflict tussen appellante en haar vader. Immers, uit de stukken komt duidelijk naar voren dat de reden waarom de vader van appellante sedert april 2000 geen financiële ondersteuning meer aan haar gaf, was gelegen in de minder gunstige financiële omstandigheden waarin hij omstreeks die tijd was komen te verkeren. Van een wezenlijk verstoorde verhouding is niet gebleken. Na april 2000 is er ook nog contact tussen appellante en haar vader geweest waarbij de laatste haar behulpzaam is geweest.
Het vorenstaande brengt mee dat appellante noch aan de in het kader van de tot 1 september 2000 van kracht zijnde Wet op de studiefinanciering vastgestelde "Beleidsregels hardheidsclausule WSF 'weigerachtige ouders'" noch aan het ter uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 vastgestelde Besluit studiefinanciering 2000 aanspraak kon ontlenen op een aanvullende beurs. Naar aanleiding van het ter zitting verhandelde merkt de Raad hierbij nog op dat de in artikel 6, onder c, van het Besluit studiefinanciering 2000 vermelde situatie dat de studerende geen contact met de ouder heeft zich hier reeds niet voordoet omdat daarvan ingevolge artikel 9 van dat besluit slechts sprake is indien de studerende vanaf de maand waarin hij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, geen wezenlijk contact met de ouder had.
Gezien het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2003.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. van Huussen.