ECLI:NL:CRVB:2003:AF9609
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.D.M. van Diepenbeek
- H.R. Geerling-Brouwer
- C.P.J. Goorden
- Rechtspraak.nl
Bepaling ingangsdatum pensioen onder de Wet betreffende de positie van Molukkers
In deze zaak gaat het om de bepaling van de ingangsdatum van het pensioen van de betrokkene, die onder de Wet betreffende de positie van Molukkers valt. De erven van de betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 17 februari 1999 werd gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie ten onrechte artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had toegepast, waardoor het bezwaar van de betrokkene tegen de ingangsdatum van zijn pensioen ongegrond werd verklaard. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 6 februari 2003, waarbij de appellanten werden vertegenwoordigd door hun advocaat en een andere persoon. De gedaagde, de Minister van Binnenlandse Zaken, werd vertegenwoordigd door medewerkers van de Stichting Pensioenfonds ABP en de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen.
De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene op 24 augustus 1995 een verzoek heeft ingediend om onder de wet van 9 september 1976 te worden geplaatst. De Staatssecretaris van Justitie heeft op 11 oktober 1995 ingestemd met dit verzoek. De Raad concludeert dat de ingangsdatum van het pensioen terecht is vastgesteld op 11 oktober 1995, omdat de betrokkene pas op die datum onder de wet viel. De rechtbank had zich in haar uitspraak ook uitgesproken over de vraag of de betrokkene ooit de Nederlandse nationaliteit had verkregen, maar de Raad oordeelt dat dit buiten het geschil valt dat aan de rechtbank was voorgelegd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar op andere gronden. De Raad oordeelt dat de gedaagde geen rekening hoefde te houden met de omstandigheden die door de appellanten naar voren zijn gebracht, zoals de trage afhandeling van het pensioenverzoek. De uitspraak van de Raad is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2003.