ECLI:NL:CRVB:2003:AI1286

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3626 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens niet tijdig beslissen door de gemeente Dordrecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin zijn verzoek om schadevergoeding wegens niet tijdig beslissen door de gemeente Dordrecht was afgewezen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar had nagelaten te beslissen op het verzoek om schadevergoeding. Appellant had in zijn hoger beroep grieven geuit over de voeging van zijn zaak met andere beroepen en de afhandeling daarvan. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank de bevoegdheid had om de zaken te voegen, aangezien ze betrekking hadden op vergelijkbare onderwerpen. De Raad heeft ook opgemerkt dat het verzoek om schadevergoeding in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2000 niet kon worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was van geestelijk letsel of immateriële schade. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze niet op het verzoek om schadevergoeding had beslist, maar heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad heeft de gemeente Dordrecht opgedragen het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

01/3626 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 23 mei 2001, nr. AWB 00/362, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken, voorzien van een toelichting, ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 19 juni 2003. Aldaar is appellant in persoon verschenen en heeft gedaagde zich doen vertegenwoordigen door mr. M.N. Grootfaam, advocaat te 's-Gravenhage.
II. MOTIVERING
1. De Raad merkt vooreerst op dat hij, uitgaande van de door de wetgever met de Wet dualisering gemeentebestuur
(Stb. 2002, 111) beoogde wijziging in het stelsel van gemeentelijke bevoegdheden, in dit geding het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht aanmerkt als rechtsopvolger van de raad van die gemeente. In het hierna volgende verstaat de Raad onder gedaagde in voorkomende gevallen ook de raad van de gemeente Dordrecht.
2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1. Een verzoek van appellant om schadevergoeding wegens zijns inziens door hem van gedaagde ondervonden slechte behandeling is bij besluit van 4 januari 2000 afgewezen. Tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij besluit van 4 juli 2000 is het bezwaar van appellant (alsnog) ongegrond verklaard.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2000 en tegen het besluit van 4 juli 2000 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 4 juli 2000 vernietigd en bepaald dat de gemeente Dordrecht het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van f 60,- moet vergoeden. Er is nog niet een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant allereerst grieven geuit over het voegen door de rechtbank van het beroep in deze zaak met twee beroepen van hem in andere zaken. De Raad kan deze grieven niet onderschrijven. De gedingstukken laten zien dat de rechtbank de drie beroepen van appellant op dezelfde datum en hetzelfde tijdstip had geagendeerd. Ter zitting is meegedeeld dat de zaken gevoegd zouden worden behandeld. Nu alle drie de beroepen betrekking hadden op aangelegenheden uit appellants dienstverband bij de gemeente Dordrecht en aan elkaar verwante onderwerpen betroffen, gaf artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank de bevoegdheid ter zitting tot voeging over te gaan. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat de rechtbank een onjuist gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid.
3.2. In verband met appellants zienswijze dat de door hem verzochte schadevergoeding aan de orde had dienen te komen in de uitspraak van de rechtbank van 23 mei 2001, nr. AWB 99/204, verwijst de Raad naar hetgeen in de uitspraak van de Raad van heden, nr. 01/3625 AW, dienaangaande is overwogen.
3.3. Het hoger beroep van appellant is voor het overige toegespitst op de uitkomst van het beroep bij de rechtbank tegen het uitblijven van de beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2000. Appellant had ter zitting van de rechtbank in verband met het niet tijdig beslissen door gedaagde verzocht om een schadevergoeding van f 5000,-.
3.3.1. De Raad stelt vast dat de rechtbank, hoewel deze het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond achtte, heeft nagelaten op dit verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te beslissen. Dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak in zoverre vernietigd dient te worden. De Raad ziet geen aanleiding de behandeling van het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb naar de rechtbank terug te wijzen.
3.3.2. Uit hetgeen appellant heeft aangevoerd blijkt dat hij met zijn verzoek beoogt om door gedaagdes niet tijdige besluitvorming bij hem ontstane immateriële schade vergoed te krijgen.
3.3.3. De Raad merkt in de eerste plaats op dat in dit verband alleen beoordeeld kan worden of het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2000 aanleiding vormt tot toepassing van artikel 8:73 van de Awb, aangezien het beroep van appellant bij de rechtbank gericht was tegen dat niet tijdig beslissen. Andere door appellant gestelde gevallen van niet tijdig beslissen door gedaagde zullen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
3.3.4. Aan de Raad is niet gebleken dat ten gevolge van het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van
4 januari 2000 sprake is geweest van als aantasting van appellants persoon aan te merken geestelijk letsel waaraan appellant aanspraak op vergoeding van immateriële schade kan ontlenen. Daarvoor is onvoldoende dat sprake is van onvrede over de nalatigheid van gedaagde. Ook een zich gekwetst voelen of een eventueel psychisch onbehagen door een onrechtmatig niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan vormt onvoldoende grond voor zodanige aanspraak. De Raad verwijst dienaangaande naar zijn vaste jurisprudentie, zie CRvB 6 juni 1996, TAR 1997, 169.
3.3.5. Het vorenstaande brengt mee dat appellants verzoek om schadevergoeding in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2000 alsnog moet worden afgewezen.
4. Aangezien de Raad geen aanleiding ziet tot toepassing van artikel 8:75 van de Awb, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek om schadevergoeding met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaar;
Wijst dit verzoek om schadevergoeding af;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor het overige;
Bepaalt dat de gemeente Dordrecht aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 154,29 (voorheen f 340,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2003.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) L.N. Nijhuis.