Uitspraak
ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
MOTIVERING
BESLISSING
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de Rechtbank 's-Gravenhage. Appellant, wonende in Indonesië, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van het Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen Stichting Het Gebaar. Deze aanvraag werd op goede gronden afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden die in het reglement zijn gesteld. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat de doelgroepomschrijving in het reglement in strijd was met de beleidsdoelen van de regering met betrekking tot het rechtsherstel voor de Indische Gemeenschap.
De Raad verwees naar eerdere uitspraken en benadrukte dat de voorwaarden voor de uitkering, zoals het vestigen in Nederland vóór 1 januari 1967 en het bezit van de Nederlandse nationaliteit, essentieel zijn. Appellant had aangevoerd dat het onredelijk was om hem en anderen in een vergelijkbare situatie uit te sluiten van de uitkering, maar de Raad vond deze grieven niet overtuigend. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten te vergoeden, en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door mr. C.P.J. Goorden, in aanwezigheid van griffier E. Heemsbergen.