ECLI:NL:CRVB:2004:AO7392

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3837 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de Algemene Officiersopleiding aan het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) na negatief advies van de selectie-adviescommissie

In deze zaak gaat het om de toelating van appellant tot de Algemene Officiersopleiding aan het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM). Appellant had eerder een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor deze opleiding, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van een negatief advies van de selectie-adviescommissie (SACO). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die het beroep tegen het besluit van de gedaagde ongegrond had verklaard. De Raad stelt vast dat appellant in 1993 was aangewezen voor een opleiding aan de Hogeschool Alkmaar, maar dat hij in 1998 niet geschikt werd bevonden voor de officiersopleiding op basis van psychologische redenen. Na een herkeuring werd appellant geschikt bevonden, maar de SACO oordeelde opnieuw negatief over zijn geschiktheid voor de opleiding. De Raad concludeert dat de gedaagde appellant terecht heeft verplicht het gehele keurings- en selectieproces opnieuw te doorlopen, aangezien hij niet tijdig zijn studie had afgerond. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, omdat het advies van de SACO niet meer beschikbaar was en de motivering van het besluit daardoor niet deugdelijk kon worden vastgesteld. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant en moet een nieuw besluit op bezwaar nemen.

Uitspraak

01/3837 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten , gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Gravenhage van 14 mei 2001, nr. AWB 00/8515 MAWKMA, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Vanwege gedaagde is een verweerschrift ingediend. Naderhand zijn namens hem nadere, waaronder door de Raad gevraagde, stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 januari 2004, waar voor appellant verschenen is mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. de Vreede, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij besluit van 19 juli 1993 is appellant, op zijn verzoek, met ingang van 23 augustus 1993 voor de duur van maximaal vier jaar aangewezen voor het volgen van de opleiding Elektrotechniek/Energietechniek aan de Hogeschool Alkmaar. Op 19 augustus 1997 heeft appellant om een verlenging van die termijn verzocht, omdat hij niet in staat zou zijn om zijn studie op tijd af te ronden. Naar aanleiding van dat verzoek heeft op 1 oktober 1997 tussen appellant en zijn plaatsingsofficier een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek is appellant onder andere meegedeeld dat de gevraagde verlenging zal worden verleend tot uiterlijk 7 november 1997, hetgeen bij besluit van 21 oktober 1997 ook is geschied. In de brief van 21 oktober 1997 is voorts vermeld: "Indien u op uiterlijk 7 november 1997 uw studie niet heeft afgerond zult u in beginsel in uw huidige rang als SGTWDE worden tewerk gesteld. Indien u er in slaagt de studie alsnog in eigen tijd af te ronden en u in aanmerking wenst te komen voor de opleiding Aspirant Beroepsofficier, kunt u dit alsdan kenbaar maken met een verzoek. U zult dan met de overige kandidaten in beschouwing worden genomen voor het aantal beschikbare opleidingsplaatsen. Het keurings- en selectieproces zal dan opnieuw door u moeten worden doorlopen.".
1.2. Appellant heeft op 12 januari 1998 het diploma HBO Electrotechniek behaald. Op 28 januari 1998 heeft hij het verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor de eerstvolgende Algemene Officiersopleiding aan het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM). Bij besluit van 10 juni 1998 is dat verzoek afgewezen op de grond dat appellant blijkens de door hem op 27 mei 1998 ondergane keuring om psychologische redenen niet geschikt is bevonden. Naar aanleiding van het door appellant tegen dat besluit ingediende bezwaar is hij op 3 augustus 1999 nogmaals aan een psychologisch onderzoek naar zijn geschiktheid voor officiersfuncties onderworpen. Op grond van dat onderzoek is appellant vervolgens geschikt bevonden.
1.3. Bij het bestreden besluit van 28 juni 2000 heeft gedaagde in bezwaar - onder meer - de afwijzing van het verzoek van appellant van 28 januari 1998 gehandhaafd op de grond dat de selectie-adviescommissie (hierna: SACO), zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder b van de Beleidsregels opleidingen militairen zeemacht (BROZ), appellant niet geschikt achtte voor omscholing naar functies op het niveau van een officier.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 juni 2000 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of appellant op basis van het negatieve advies van de SACO terecht niet is toegelaten tot de Algemene Officiersopleiding aan het KIM.
3.1. In artikel 34 van de BROZ worden de voorwaarden vermeld die gelden voor de omscholingsopleiding tot officier. Om in aanmerking te kunnen komen voor aanwijzing voor die opleiding moet de militair een relevante opleiding bij een instelling van hoger beroepsonderwijs met gunstig resultaat hebben afgerond, en moet hij na een daartoe ingesteld onderzoek door de SACO, zoals nader geregeld in bijlage 1 van de Beleidsregels aanstelling militairen zeemacht (BRAZ), geschikt worden geacht voor het vervullen van functies waaraan een officiersrang is verbonden.
3.2. In punt 31, onder a, van bijlage 1 van de BRAZ is onder andere voorgeschreven dat de commissie de mate van geschiktheid van een gegadigde bepaalt op basis van een persoonlijk interview alsmede aan de hand van de reeds beschikbare gegevens uit voorafgaande onderzoeken die op grond van de onderhavige regels van werving en selectie zijn gehouden. Ingevolge punt 31, onder c, van die bijlage dient de commissie haar bevindingen schriftelijk aan het tot aanstellen bevoegde gezag te rapporteren.
3.3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat uit de toepasselijke regels niet blijkt dat hij het gehele keurings- en selectieproces opnieuw moet doorlopen. De Raad stelt dienaangaande vast dat blijkens de in 1.1. genoemde brief van 21 oktober 1997 appellant op ondubbelzinnige wijze is meegedeeld dat hij het gehele keurings- en selectieproces opnieuw zou moeten doorlopen indien hij zijn studie niet op 7 november 1997 zou hebben afgerond. Nu appellant daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend, is de Raad van oordeel dat gedaagde gerechtigd was om appellant het gehele keurings- en selectieproces inderdaad opnieuw te laten doorlopen. Dat voormelde brief van 21 oktober 1997 appellant - naar zijn zeggen - nimmer heeft bereikt, kan naar het oordeel van de Raad aan het vorenstaande niet afdoen, nu appellant kennelijk in de inhoud van die brief heeft berust en zich ook daarnaar heeft gedragen. De gemachtigde van appellant heeft dit ter zitting erkend.
3.4. Vervolgens heeft appellant het oordeel van de rechtbank betwist dat de wijze waarop het SACO-advies tot stand is gekomen niet ter toetsing zou staan in de onderhavige procedure. Het bestreden besluit, voorzover nog in geding, is op dat advies gebaseerd. Volgens appellant is volstrekt niet te achterhalen op grond van welke informatie de SACO tot haar advies is gekomen. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij zich niet aan de indruk heeft kunnen onttrekken dat de, naar zijn mening tendentieuze brief van 12 november 1997 bij de adviesvorming van de SACO een negatieve rol heeft gespeeld, terwijl gedaagde had meegedeeld dat die brief uit zijn dossier verwijderd zou worden.
3.5. Bij schrijven van 10 juli 2003 heeft de Raad gedaagde verzocht bedoeld SACO-advies in te brengen. Gedaagde heeft aan dat verzoek niet kunnen voldoen, omdat het niet meer beschikbaar is. Door het ontbreken van dat stuk kan de Raad niet nagaan of het onderzoek op een deugdelijke en zorgvuldige wijze is verricht en waarop de conclusie van het advies berust. Derhalve kan het bestreden besluit, voorzover daarbij de afwijzing van appellants verzoek van 28 januari 1998 is gehandhaafd, wegens het ontbreken van een kenbare en deugdelijke motivering niet in stand blijven. Derhalve kan ook de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.
3.6. Gedaagde zal een nieuwe beslissing moeten nemen op appellants bezwaar zoals hierna in rubriek III is aangegeven. Daarbij zal hij ervoor moeten waken dat de in 2.4. genoemde brief van 12 november 1997 bij de heroverweging in bezwaar buiten beschouwing wordt gelaten.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-. Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 28 juni 2000 gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 28 juni 2000, voorzover daarbij de afwijzing van appellants verzoek van 28 januari 1998 is gehandhaafd;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar tegen die afwijzing neemt met inachtneming van de overwegingen in de onderhavige uitspraak van de Raad;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een totaal bedrag van € 1.288,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 256,39 (voorheen ƒ 565,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.