ECLI:NL:CRVB:2004:AP2533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4042 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verlies aan verdiencapaciteit onder de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de WAZ-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv stelde dat appellante op de in geding zijnde datum, 28 januari 2000, weliswaar beperkingen ondervond, maar dat zij met inachtneming van deze beperkingen geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en moest beoordelen of het bestreden besluit in rechte kon standhouden.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van het Uwv stand kan houden. De Raad overweegt dat de belastbaarheid van appellante niet is overschat en dat de argumenten die in hoger beroep zijn aangevoerd, geen nieuwe gezichtspunten bevatten die tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad heeft ook gekeken naar de medische gegevens en de rapportages van de behandelend artsen, maar kwam tot de conclusie dat deze niet voldoende objectief waren om de claims van appellante te onderbouwen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. K.J.S. Spaas, in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4042 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. A.C.M. Peperkamp, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 juni 2002, reg. nr. 00/1169 WAZ, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 mei 2004, waar appellante niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen drs. G.A. Tellinga, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Het bestreden besluit, gedateerd 12 oktober 2000, berust op het standpunt dat appellante op 28 januari 2000, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies met de hoogste lonen, met het voor appellante geldende maatmaninkomen resulteert volgens gedaagde in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 25% in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.
Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling overweegt de Raad dat de belastbaarheid van appellante met het belastbaarheidspatroon van 16 mei 2000, opgemaakt door de verzekeringsarts H. de Vries, niet is overschat.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat door de bezwaarverzekeringsarts M. Peerden de door appellante verstrekte brieven van behandelend reumatoloog T.L. Jansen bij zijn oordeelsvorming zijn betrokken. Met betrekking tot de namens appellante in eerste aanleg ingebrachte rapportage van reumatoloog P.M. Houtman overweegt de Raad -gelijk de rechtbank- dat de bevindingen van Houtman onvoldoende worden gebaseerd op objectieve afwijkingen, maar veeleer worden gebaseerd op de door appellante gemaakte inschatting van haar belastbaarheid, zoals ontleend aan de van haar afgenomen anamnese.
Gezien het feit dat op grond van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de WAZ niet beslissend is de eigen opvatting van een verzekerde dat hij of zij niet meer (volledig) kan werken brengt dit derhalve met zich mee dat niet die waarde aan de rapportage van Houtman kan worden toegerekend als door appellante gewenst.
Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd bevat, in vergelijking met het verweer in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.
MR