E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. ing. J.G. van Ek, advocaat te Heerlen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 oktober 2002, nummer AWB 02/629 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 mei 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ek, en waar namens gedaagde is verschenen mr. B.M. Kleijs, werkzaam bij het Uwv.
Bij besluit van 25 maart 2002, verder: het bestreden besluit heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een besluit van 25 januari 2001, waarbij de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellante, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, is ingetrokken met ingang van 22 oktober 2000 onder overweging dat appellante met ingang van die datum niet langer arbeidsongeschikt in de zin van die wet was.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, waarin appellante als "eiseres" en gedaagde als "verweerder" is aangeduid, met betrekking tot het bestreden besluit als volgt geoordeeld:
"Ten aanzien van de medische component.
Op grond van de beschikbare medische gegevens, namelijk de bevindingen van voormelde verzekeringsartsen, bezien in samenhang met de overige in het dossier aanwezige medische gedingstukken waarvan met name de expertise van de orthopedisch chirurg van der Linde, moet worden vastgesteld dat ten aanzien van eiseres per 22 oktober 2000 medische beperkingen zijn aan te gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in de voorhanden medische gegevens voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beperkingen van eiseres op de datum in het geding op een juiste wijze zijn vastgesteld. De rechtbank acht derhalve onvoldoende termen aanwezig om tot het oordeel te komen, mede bij gebreke aan van de zijde van eiseres afkomstige medische gegevens dienaangaande, dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de gezondheidstoestand van eiseres in aanmerking heeft genomen
Dat verweerder onvoldoende medische gegevens heeft betrokken bij de beoordeling, zoals namens eiseres ter zitting is gesteld, kan niet leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit in beroep niet kan worden gehandhaafd. Zoals hierboven aangegeven berust het intrekkingsbesluit op een zorgvuldige medische voorbereiding. Namens eiseres zijn geen andersluidende medische verklaringen ingebracht. Voorts ziet het bestreden besluit op de situatie per oktober 2000. Ontwikkelingen nadien dienen buiten beschouwing te blijven.
Ten aanzien van de arbeidskundige component.
In de gedingstukken is een aantal functies genoemd die eiseres naar het oordeel van verweerder, gelet op de voor haar geldende medische beperkingen, kan vervullen. Hiermee kan door de rechtbank worden ingestemd. Die functies zijn volgens verweerder aan te merken als algemeen geaccepteerde arbeid. Hiermee kan door de rechtbank eveneens worden ingestemd.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de hierboven bedoelde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat een gezond persoon met soortgelijke opleiding en ervaring als eiseres gewoonlijk verdient geeft geen verlies aan verdienvermogen.
Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder het bezwaarschrift bij het thans bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard."
In hoger beroep heeft appellante de juistheid van het oordeel van de rechtbank bestreden. Aangevoerd is dat de belastbaarheid op met name genoemde onderdelen is overschat en dat bepaalde functies voor appellante te belastend zouden zijn.
Hetgeen door en namens appellante in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gegeven om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
Appellante heeft geen enkele medisch gegeven in hoger beroep aangedragen om haar stellingen te ondersteunen.
De Raad overweegt dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen.
Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellante met betrekking tot haar belastbaarheid en de belasting in de geselecteerde functies kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien.
In verband hiermee merkt de Raad nog op dat de geselecteerde functies geen zogeheten markeringen laten zien en dat de belastbaarheid van appellante is vastgesteld na expertise door een orthopaedisch chirurg op verzoek van gedaagdes verzekeringsarts.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2004.